donderdag 7 december 2017

Pigeonholed




Naarmate de publicatie van mijn boek over de literaire opinie-industrie nadert, flitsen er vragen in me op: had ik zus niet moeten vermelden, had ik zo niet moeten toelichten?
Veel illusies over de heilzaamheid van meningmakende auteurs hield ik niet over. Tegelijk groeide mijn ergernis dat de meesten onder hen als ‘gutmensch’ verticaal werden geklasseerd in de map Hypocriet.
In mijn boek klinkt de verzuchting wat er eigenlijk tegen correct is (naar aanleiding van ‘politiek correct’ uit dezelfde map), terwijl ik geen woord spendeer aan het raadsel wat er slecht is aan goed. Thijs Kleinpaste linkte de ‘gutmensch’ nota bene aan het ontstaan van de publieke intellectueel, eind negentiende eeuw, rond de Dreyfus-affaire. Toen al kampten opiniemakers met een wankel imago. Inmiddels is het op internet veroorlogd.
Ze heten tot ‘de elite’ te behoren. Mij ontbreekt bewijs daarvoor; bovenal ontwaar ik de macht dus niet die hun wordt toegeschreven.
Wat is dan mijn alternatief? En waarom valt het nergens in mijn boek te bespeuren? Omdat ik kunst een maatschappelijke rol toedicht, zou buiten-egomaan engagement in fictieboeken mijn geloof moeten wegdragen.
Onlangs interviewde een weekendbijlage een daadkrachtige Lieke Marsman, wier vertering van het toch wat machistische opiniewezen al eerder fris overkwam. Ze had met Het tegenovergestelde van een mens een ambitieuze debuutroman afgeleverd tegen klimaatverandering, inclusief de weg die mensen mogen bewandelen. Dat on-Hollandse uitzicht verheugde me.
In den beginne is het centrale personage Ida een proeve van binnenhuisrealisme. Al jong voelt ze zich depressief, zowel door een gebrek als door een teveel aan levenslust. Lezen is dan de eerste oplossing en op bed liggen een tweede. Een navelstaarder, haar taal is conventioneel.
Een verlangen naar echte mensen en een betekenisvol aandeel aan de wereld speelt op. Het slotdeel van de roman heet dan ook The Great Outdoors, onder het motto ‘Into the wilderness, away from the loneliness’. Ida zit vol voornemens, waar de wereld beter van worden kan. Toch weet ze zich schuldig en machteloos. Haar taal, vrees ik, verandert evenmin. Ook het breekijzer van het lezen blijft, van non-fictie nu.
Het tegenovergestelde van een mens culmineert in een pleidooi voor ecologisch bewustzijn en radicale bescheidenheid, door de hoofdrol op aarde terug aan de natuur te geven. Dat is sympathiek, en de auteur beschouwt het als theorie en filosofie. Zelf verwacht ik van een roman iets originelers.
Bij de engagements- en waarheidsverlangens meldt Marsman bovendien, in een voetnoot, dat er geen archimedisch punt kan bestaan: ‘een universele uitspraak doen, zonder zelf deel uit te maken van die universaliteit, is tamelijk lastig’. Een bladzijde later: ‘Het is onmogelijk om de wereld te bekijken door andermans ogen, hoe empathisch je ook bent.’ Die uitspraken wegen haalbaarheid. Maar ik zou van fictie willen dat ze daar lak aan heeft en reikt naar dimensies die voor mijn part utopisch heten.
Op dat punt biedt Het tegenovergestelde van een mens mij weinig. Vreemd, gelet op Marsmans interviewuitspraken. Zou er dan gewicht aan intenties kunnen worden toegekend, zonder in de val van de ‘gutmensch’ te tuimelen?
Prachtig, en herkenbaar, vind ik dat ze haar achilleshiel heeft benoemd: verhalen vertellen. Deels ondervangt ze dat doordat het boek meer genres bevat – de romantekst heeft er concurrentie van poëzie, non-fictie en opinisme. Marsman benut zo de verworvenheden van het postmodernisme.
De legitimatie van deze hybride gebeurt mede doordat de tekst zelf een harde identiteitskern pontificaal verwerpt en daartegenin het verlangen uit een ander te zijn. Zelfs met die vrijvechtende uitgangspunten blijft Het tegenovergestelde van een mens krampachtig.
In een Italiaans vakantiepark wordt Ida bijvoorbeeld door een landgenoot gevraagd om hulp bij een bingoavond. Die ‘actie’ zou nodig zijn want de verveling is toegeslagen want het regent zo. Dan komt er een citaat van een Britse filosoof dat het voornemen stut iets verantwoorders te ondernemen. Tot slot hersitueert Marsman de regen in een bespiegeling over het klimaat, dat tegenwoordig ‘een reden [is] om de straat op te gaan en te protesteren’.
Ook de bibliografie pakt niet. Marsman vermeldt een lang interview met Joni Mitchell. Er komt één fragment uit aan de orde, als apart hoofdstukje geciteerd. Joni krijgt er voorgelegd te gelden als bekentenisschrijver. Ze antwoordt dan wel tot een (babyboom)generatie te behoren die het meest egocentrisch was, maar het probleem niet te zien. Vooral voelt ze zich pigeonholed, in een hokje gestopt, vloeibaar als ze is.
Weer een postmodernistische geloofsbrief? Marsman laste twee interviewfragmenten aaneen (minuut 58 + 105) en deed in het citaat schrappingen, die ik cursiveer: ‘I’m fluid. You know. And yeah. Everything I am I’m not. Kind of. And that’s the way it is with all people if they really observe themselves.’
De schoolmeester in mij acht die plastische chirurgie van taal zinloos. Juist een boek dat de werkelijkheid onder ogen wil brengen, laat uitlatingen intact. In het interview zegt Mitchell het zelf: ‘The art of art is to be as real as you can within this artificial situation.’
Door de roman heeft Marsman een draad geweven waarin Ida iets met Robin (v) krijgt. En dat loopt mis, zoals in de laaglandse literatuur vaak gebeurt. Maar is er ook een verband met de milieuproblematiek?
Wanneer Robin de relatie opzegt tijdens een kanotocht breekt er, conform een geschetst ecologisch rampscenario, een dam en lijkt Robin te verdrinken. En doordat de schrijfster aan het eind keurig een parallel opzet tussen liefde en taal, is de discrepantie tegenover de werkelijkheid voltooid.
Zo is deze roman voor mij uiteindelijk Marsmans werkverslag. Daarvan resteert de buitenliteraire boodschap. Ondertussen maakt de gutmensch volgens Thijs Kleinpaste ‘deel uit van de collectieve ideeënstrijd van de democratie. Hij bevindt zich tussen de talloze beelden die worden aangeroepen ter rechtvaardiging van een of ander standpunt.’
Het mag schrijnend heten dat dit type een revanchistisch vijandbeeld ondergaat. De citoyen kantte zich juist tegen overgeërfde elites. Wel zou de gutmensch een patent hebben op de moraal. Het tegenovergestelde van een mens wordt dan extra dramatisch omdat Marsman dat patent niet neemt. Tellen alleen haar opinies, waarin het woord ‘hypocriet’ evengoed opduikt?


Naschriftje
NRC komt met een lijstje van 25 genomineerde boeken over het hele jaar 2017 die er vier of vijf ‘ballen’ kregen. En daar staat Het tegenovergestelde van een mens tussen, net als Vroege werken waar ik hier ook al niet erg enthousiast over was. Beide titels behoren eveneens tot de absolute top volgens de Volkskrant. Zegt dat verschil in inzicht iets over mijn beperkingen, over ‘de kritiek’ of over 2017?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten