donderdag 23 maart 2017

Minor details



Het blijkt alweer bijna Boekenweek. Mij viel het pas op nadat er in het vaderland gedoe was gekomen over een betrekkelijk jonge, bizar vaak belichte uitgeverij van wie enige jonge, bizar vaak belichte auteurs geen kaartje hadden gekregen voor een ritueel aan de Week gekoppeld Feest dat van oudsher Bal wordt genoemd.
Ik geloof dat me nu pas begint te dagen waar het woord ballotage vandaan komt. Het gedoe stuiterde tussen belangrijke auteurs en zogeheten boekenvakkers. Het liep van tweets over verklaringen en interviews naar tweets.
Ondertussen distantieerde zich onder de grote rivieren een overheidsinstelling van een daar als jurist werkzame schrijfster die, aangesproken als ‘mevrouw’, door de broer van de voormalige minister-president in een opiniestuk werd beticht van paternalisme. Ook ondergingen haar ideeën een vergelijking met het nazisme.
Net een tikkeltje feestelijker vond ik dat er de afgelopen jaren in het titelbombardement van Nederlandstalige literatuur een paar boeken op te merken waren die me, eh, goesting gaven: De maakbare man door Maxim Februari, Nieuwe zon door Jacob Groot, Hallo muur door Erik Jan Harmens, Allemaal gedichten door Gerard Herman, Van de wereld door Joris Note, We zullen niet te pletter slaan door Nina Polak, Nu is al te laat door Erik Spinoy, Netwerk in eclips van Samuel Vriezen.
En Tonnus Oosterhoffs Op de rok van het universum. In die harde montage van weetjes, verhalen, dialogen en anekdotes zitten vermoedelijk heel wat teksten die niet door de laconiek-heterogene bronverantwoording worden gedekt.
Op pagina 180 komt bijvoorbeeld, niet gemotiveerd door de context, het volgende voorbij:

Al botsend op de harde baen,
Vingh plots dat hert te spreken aen;
Al weenen vinghet te spreken aen:
‘Och jonghe, hebs di seer gedaen?’

Dit is het slot van ‘Een oudt liedeken’, zo’n beetje het enige gedicht door Victor Alexis de la Montagne dat de tand des tijds heeft weten te doorstaan.
In nep-middeleeuws gaat het over een meisje dat haar hond fatsoenlijk wil voeren. Daarom vraagt ze een knaap het hart van zijn moeder te pakken. Hij gehoorzaamt door zijn moeder te vermoorden en het hart mee te nemen. Naar het meisje holt hij, en hij struikelt.
Dan begint het citaat, waarmee het gedicht eindigt.
Alleen citeert Oosterhoff niet helemaal vlekkeloos. Na het tweede vers hoort een witregel. En er staat bij De la Montagne geen tegenwoordig deelwoord ‘botsend’, maar ‘botsen’.
Dit beweer ik op basis van de versie die te vinden is in Komrijs De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (zowel in de oorspronkelijke als in de uitgebreide bloemlezing). En op die bij de DBNL
Nu entte De la Montagne zijn gedicht op een Franse tekst, waarvan hij auteur Jean Richepin keurig vermeldde. Deze schrijft:

Et pendant que l’ coeur roulait,
Entendit l’ coeur qui parlait.

Er geschiedden dus ook in het origineel meerdere kwesties tegelijk. Dus is het tegenwoordig deelwoord ‘botsend’ van Oosterhoff niet alleen een correctie, maar ook een vergroting van de logica. Voor de eeuwigheid.
De huiskamervraag voor het Boekenbal wordt dan wel, waarom Oosterhoff ‘weenen’ ook niet veranderde (in ‘weenend’).
Dit met de beste wensen gezegd hebbende, teken ik,

zondag 19 maart 2017

Stapsgewijs


Onlangs belandde ik per ongeluk in een Albert Heijn. De vestiging was ook nog gelegen aan een handige uitvalsweg in Antwerpen. Met mijn drie bakjes hummus vond ik me terug in een ellenlange rij terwijl andere kassa’s geen alternatieven boden. Wel was er haast geen klant te vinden bij één kassa. Vele wachtenden banjerden eropaf – en keerden weer in hun oude rij, tierend op die stomme Hollanders.
Wie niet waagt die niet wint, naar verluidt. Dus uiteindelijk waagde ik het ook maar eens te polsen bij de bijna lege kassa. En stond binnen een halve minuut buiten, bij mijn vouwfiets. Aan de kassa bleek louter contant te kunnen worden betaald. Nog best een handeling, een beetje futuristisch.

Half wakker begon ik in De Zondag een interviewtje te lezen met Marine Le Pen. Toen ze verklaarde ‘gewoon naar de feiten te kijken’, schoot ik uit mijn krammen. Is er heden nog een politicus die iets anders zegt te doen?
Wel stonden op dezelfde pagina nog twee rechtsextremen hun welvoeglijkheden uit te pakken – naast een soort kalender met data van aanslagen. Pas daarna ontdekte ik in de hoek van de krantenbladzijde dat het inderdaad een advertorial was.
De betreffende Beweging voor een Europa van Naties en Vrijheid was me onbekend, maar haar logo van een breed wiekende vogel meende ik vaker te hebben gezien. In de allerkleinste letters stond erbij dat de Beweging ‘gedeeltelijk gefinancierd [wordt] door het Europees Parlement’, wat voor de partij van het logo normaliter volstaat voor speekseluitstoot over linkse subsidies.
Het was ook de Beweging zelf die ‘de uitsluitende verantwoordelijkheid’ voor de pagina onthulde te dragen. Letterlijk omgezet uit het Frans of Engels (exclusive), dit onbestaande taaltje dat ’s lands zeden en gebruiken geen eer bewijst. Maar dat het verantwoordelijkheid neemt voor uitsluiting is in verkiezingstijd opvallend eerlijk.

Nu er nog altijd plenty chauffeurs tijdens de rit blijken te mailen en sms-en, vind ik dat de tegenmaatregel van de waarschuwings-app een uitvinding is die weliswaar knap bedacht lijkt maar te zeer meedenkt in dit frame. Het doel van verkeersveiligheid zou pas gediend zijn met een app, wanneer die de dienstdoende smartphone definitief onbruikbaar kan maken. Of verandert in een slagroomtaart.
Nog adequater zou ik het achten wanneer er consequenties worden getrokken uit de hoogste juridische legitimatie van het verbod op hoofddoeken in privéondernemingen. Laat die onverbeterlijke chauffeurs ongebruikte hoofddoeken omknopen en er op oorhoogte – zoals het innovatieve straatbeeld al wil bij vrouwen – hun gsm tussen klemmen. Gegarandeerd handsfree!

Naschriftje
De advertorial blijkt nieuws te zijn.

zaterdag 11 maart 2017

Stemstress




Is het volbracht? Het uitbrengen van een stem is niet alleen een fijn privilege, zoals Philip Huff uitlegde. Wie dat, zoals ik, vanuit het buitenland mag doen, voelt de verantwoordelijkheid exponentieel aanzwellen. Stemmen kost meer moeite, dus moet die investering lonen.
Dat betekent ook dat ik me gedegen wil informeren. Wat in het vaderland logisch en helder is, en misschien op straat wordt besproken, moet de expat zien op te vissen van het web. Sowieso lijkt het me hopeloos te zaniken over politici die niet geïnteresseerd zijn in het volk wanneer je je zelf niet van politici op de hoogte stelt.
Wat dat aangaat was het een choquerend bericht dat er drie keer zoveel kijkers waren voor Boer zoekt vrouw als voor een gelijktijdig uitgezonden lijsttrekkersdebat. En ontluisterend dat daar vrolijk over werd gedaan.
(Dat laat onverlet dat ik zelf evenmin zo’n debat wil zien, om niet afgeleid te kunnen worden door personen. Als zelfverklaarde kritische burger volstaan voor mij de ideeën.
Ook wordt de topos van ‘achterkamertjespolitiek’ in België al enige weken kracht bijgezet door de – buitengewoon boeiende – documentairereeks Wissel van de macht, waarin Marc Vande Looverbosch terugkijkt op conflicten bij allerlei partijen. Om nog te zwijgen over het daarbij ontplooide machismo van voze witte mannen.)
Dus daar zat ik met een dikke envelop vol electorale bescheiden. Was de kieslijst vroeger een mooi uitvouwbaar gevalletje, inmiddels gaat het om een soort leesmap. Nog een geluk dat de 28e en laatste partij bij de verkiezingen slechts één kandidaat inzet.
En met het effect dat gebruiksaanwijzingen als te doen gebruikelijk op mij weten te sorteren, bleef ik na afwikkeling van de briefstemprocedure over met één element: de stemenvelop. Mij restte niets anders dan het oranje geval waarin deze met een identiteitsherkenningvelletje had gemoeten open te scheuren.
De beambte die in Den Haag mijn post ontvangt, zal allicht denken dat hier wel een heel kras en brutaal geval van fraude werkzaam is geweest. De oranje moederenvelop ging slechts terug dicht met stukken plakband (volgens het online Vlaams Woordenboek wordt de uitdrukking ‘met spuug en paktouw aan elkaar hangen’ vooral overdrachtelijk gebruikt).
Maar, bureaumevrouw of -meneer, ik ben echt degene voor wie ik me per post uitgeef. En als u me, wat ik zou begrijpen, onverhoopt toch niet gelooft, dan geef ik u het woord waarmee de gourmande het in het spel Galgje schier onverslaanbare taalkundig genie wist te verschalken: sssstt.
Het was nochtans niet voor het eerst dat ik gebruikmaakte van het recht te participeren in de verkiezingen van het vaderland. Des te drukkender was het besef dat pas na het slechten van de envelophorde de ware bezoekingen komen. Ze zijn welgeteld met twee.
Zekerheidshalve laat ik de envelop frankeren in het postkantoor. En daar, waar de overheid nog altijd de grootste aandeelhouder is, wordt mijn ongeloof in de zegeningen van de markt op de proef gesteld.
Ook ditmaal was het er zeer druk. En volgens de logica van het huis deden de beambten weer geen enkele zichtbare poging daar iets aan te verhelpen. Ze bleven weglopen, papieren halen, aan hun waterflesje nippen en vooral veel met elkaar praten. Na een kwartier heb ik al mijn aanvechtingen tot loketvredebreuk ingeslikt en ben ik vertrokken richting sigarenzaak, waar de klus in een halve minuut werd geklaard.
Thuis heb ik gewacht tot na het diner om, welgevuld en rozig, de tweede bezoeking te lijf te gaan: het invullen van het Kieskompas. Die achterafcheck sta ik me toe als breekijzer tot de veelgeroemde competentie van zelfkritiek, vermoedelijk op een fond van zelfkennis.
Had ik gestemd voor de partij waarvan ik denk dat ze mijn ideologie dekt? Kloppen mijn praatjes?
Ik durf het bijna niet te bekennen. Ja! Als dat maar goed gaat (met die partij).

zondag 5 maart 2017

Schip ahoy!




Hebben generaties een eigen polemische geest? Aan iemand met zicht op literatuur is het opgevallen dat ‘jongeren van nu’ een veel harmonischer wereldbeeld hebben dan ‘wij’ (Babyboom t/m Verloren Generatie). Tegenwoordig zouden literatoren niet alleen elkaar opzoeken, maar ook onwelkome geluiden wegpoetsen. De trend om elkaar in poëzie bij de voornaam te noemen, bevestigt dan een minigemeenschap van gelijken. Van daaruit kunnen felle aanvallen worden gelanceerd en reacties daarop genegeerd.
Het is moeilijk zo’n stelling anders op waarde te schatten dan door naar bekenden te kijken – zodat het gegeven frame een antwoord particulier maakt. Ik heb ooit al geschreven literair te hebben mogen ontwaken bij het tijdschrift Yang, waar meer zielen in de borst klopten en waar de stelling, inclusief de spreekwoordelijke uitzonderingen (kortstondig redacteur Jeroen Mettes, geboren in 1978), grond vindt.
Ongetwijfeld onder invloed van de niet-aflatende berichtgeving denk ik tevens aan ongekende verschillen door ‘de bubbel’ waarin huidige nieuwsconsumenten zich zouden bevinden. Wegpoetsen is dan al door derden gedaan.
Toch zullen ook gebruikers van sociale media, waarop de selectie naar verluidt het meest virtuoos wordt doorgevoerd, beseffen dat wat op hun bordje komt een keuze is van een veel uitgebreidere kaart. Ze willen eten wat ze krijgen te eten. Andere smaken en gerechten, met hoeveel panache ook aangeboden, doen er niet toe.
In die houding lijken ze op lezers van fictie die voor de duur van de tekst accepteren dat wat er staat waar is (a willing suspension of disbelief). Doen ze dat niet, dan wordt de ontspanning een inspanning die onnodig is, zoiets.
En zoals polemisten niet accepteren dat diverse opinies naast elkaar voortbestaan als zouden ze evenwaardig zijn, en zoals publicisten momenteel proberen de bubbel te doorbreken door andere gezichtspunten voor bepaalde duur op te vragen, zo zijn er altijd, vanaf pakweg Don Quichot, auteurs geweest die de fictieafspraak hebben opgebroken.
Zoals de in 1972 geboren Franse schrijver Laurent Binet, wiens blijkbaar moderne klassieker HhhH (2009, Nederlandse vertaling 2010) ik eindelijk heb doorgenomen. Het boek handelt over de moord op SS-er Heydrich in Praag 1942 en de ik-verteller laat de lezer meebeleven hoe de tekst ontstaat. Hij weigert ‘aan literatuur te doen’. Ten gunste van de historische waarheid moet hij bijvoorbeeld weerstaan aan ‘de verleiding van de monologue intérieur’.
Binet hamert op de kennis die hij over Heydrich heeft opgedaan, waardoor de simpelste bewering al onverantwoord kan worden voor wie de werkelijke gang van zaken wil weten. Tegen die bubbel moet hij zelf beweringen soms intrekken en de geloofwaardigheid van details heroverwegen. Tijdens het maken van HhhH verschijnt bovendien de minstens zo ambitieuze WO2-roman De Welwillenden, die tot commentaar verlokt.
Doordat de ik-verteller zijn do’s and don’ts op tafel legt, waant de lezer zich op het grensvlak van fictie – dat de echte wereld nooit binnen kan brengen. Alles blijft van papier, zodat ik me eeuwen teruggeworpen kan wanen, naar een boek als Tristram Shandy. De koele genummerde paragraafjes verraden een wensdroom.
Persoonlijk vind ik zo’n vaststelling dodelijk. Ze maakt van kunst een vrijblijvend vermaak, en van zelfs de meest geobsedeerde kunstenaars idioten omdat ze netto een beetje hun verveling hebben verdreven.
Twee recente exposities gaven me twijfel over die evidentie.