vrijdag 25 maart 2016

Pauzemomentje



Bij een boterham en een bordje vitaminenpap (om de overheersende smaak van de failed state te neutraliseren) lees ik op een Nederlandse nieuwsopiniesite: ‘Belgische politie geeft toe: epic fail bij zoektocht naar Salah Abdeslam. “Geen sprake van opzet”’ Als illustratie is een deel van het omslag gebruikt van Het verdriet van België.

Natuurlijk komt dit na het nieuws van het rituele ontslagaanbod door de federaal minister van Binnenlandse Zaken, dat door de premier niet werd aanvaard, wat de zondebok zelf verklaard had in termen van verantwoordelijkheid: In een oorlogssituatie kun je het terrein beter niet verlaten.

De website van The New York Times presenteert momenteel centraal een reportage over Brussel, waarin de dienstdoende getuigen op een of andere manier allemaal student zijn en de wettelijk volwassen leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt. Daarnaast is er een vrouw van 32 ‘who is of Moroccan origin and has three children but declined to give her last name for fear of reprisals’. En een man van 73 die demonstratief zijn boodschappen op de markt van Molenbeek blijft doen: ‘If Donald Trump calls us a hell hole, I feel proud.’ Zijn voornaam zou Leiven zijn.

Woon ik in dit land? En mijn kinderen? En hun vriendjes en vriendinnetjes? Waarom komen al die wereldwijsheden vandaan?

‘Voor onze naastenliefde gaan wij over lijken.’ Dat staat in een andere tekst waar Hugo Claus zijn naam aan verbond, Reconstructie, een moraliteit.

donderdag 24 maart 2016

Nietzien




Naar verluidt zijn de laatste uren in ijltempo gegaan, maar zou Johan Cruyff zich nog hebben uitgelaten over de aanslagen in Brussel? Had hij ze als ‘logisch’ kunnen bestempelen?

Een sportkenner heeft al berekend dat het legendarische rugnummer 14 de som is van de afzonderlijke cijfers in de definitieve leeftijd 68. Dat laatste getal geeft bij velen andere associaties, en het feit dat JC niet op Goede Vrijdag maar op Witte Donderdag het tijdelijke voor het eeuwige heeft verwisseld, zal allicht ook wat commentaar losmaken.

Mij schiet slechts te binnen dat zijn neutrale gelaatsuitdrukking een toets had die niet anders dan vriendelijk kan heten. En dat mij geen foto’s van hem voor de geest staan, waarop hij een zweem van ongeschorenheid vertoont (i.t.t. tot de vermeende voorganger, die altijd zoon is gebleven).

Wie geen woorden heeft, kan altijd nog beschrijven.

De ongelooflijke film Son of Saul houdt de camera bijvoorbeeld bij één personage. Dat geeft een betrokken standpunt, geen overzicht. Er is gerept van een ‘sensimotorische beproeving’ voor de kijker. Een ander gevolg is dat 107 minuten lang gebeurtenissen op enige afstand van het personage vaag worden, inclusief de geluiden die ze verwekken.

In het begin ziet de kijker de hoofdpersoon terwijl op de achtergrond gehijg klinkt. Seks? Het kan evengoed een worsteling zijn. Het enige wat op een gegeven moment zichtbaar wordt, is dat, na nadering van Duitse troepen, twee gestalten uit een soort kuil kruipen.

Het camerastandpunt heeft iets discreets in een film die expliciet is. De vele naakte lijken ziet de kijker nooit scherp. Behalve eentje, van een jongen die de gaskamer heeft overleefd en dan door een dokter wordt verstikt.

Ondanks andere prangende zaken voor hem en voor zijn mede-Kapo’s, wil de hoofdpersoon deze jongen op traditionele wijze begraven.

Het meest aangrijpende voorbeeld van een discrete camera zit aan het slot. Dan lijkt het onmogelijke gebeurd: de Kapo’s zijn het kamp ontvlucht. Ze rusten even in een houten barak. Als enige van het gezelschap ziet de hoofdpersoon, die de hele film een effen blik vertoond heeft, een jongetje voor de ingang verschijnen.

Voor het eerst lacht hij.

Dan breekt de camera met het vertrouwde perspectief en begint het jongetje te volgen. Deze rent weg en wordt gesnapt door een Duitse patrouille die zijn juist genomen pad inslaat. Maar de kijker gaat het jongetje achterna dat verder de andere kant op rent – en de kijker en het jongetje horen schoten.

Nu worden de Kapo’s dus afgemaakt, maar ook dat blijft onzichtbaar. Is dit wel discreet? Of efficiënt? Of onverschillig?

zaterdag 19 maart 2016

Schapen en herdershonden


Er zit iets treurigs in het detail dat elke tekst afstevent op een slotzin, een laatste woord. Als maaksel van een sterfelijk wezen moet het dat punt kunnen ontwijken. Daarom zal heel wat literatuur cyclisch zijn opgezet, bij wijze van haalbaar compromis: oké, we hebben het einde bereikt maar daarmee kunnen we meteen bij het begin beginnen.

Mij schiet dit floddertje mede te binnen na een vorsende blik op leesaantekeningen. Bijna alle heb ik in de steek gelaten. Een notitie van ongewisse datum gaat over de essaybundel Genieten voor miljoenen. Over populaire cultuur van Carel Peeters. Ik begrijp dat de uitkomst van zijn boek, dat mij heeft geamuseerd, daadwerkelijk op de slotpagina staat. Thans leven we in een ‘hysterische monocultuur. Een religie met één afgod’. Volgens de wetten van de goede smaak mag de lezer dan zelf de naam van die religie invullen: de vrije markt.

Waarom ben ik hier niet op doorgegaan? Vermoedelijk omdat die diagnose me even evident leek als het negatief ervan: voor wie wil, bestaan er meer culturen, waarheden, gedragslijnen, enz.

Een andere reden voor mijn onbepaalde pauze lijkt een citaat dat ik uit Peeters gevist had: ‘De remake is de populairste vorm van bedrijvigheid’. Ik vrees dat ik zo de pot de ketel wou laten verwijten, omdat Genieten voor miljoenen  – opgetrokken rond gebruiksvoorwerpen, kledingstukken e.d. – me vooral ingaf hoe geweldig Roland Barthes’ Mythologieën toch zijn.

Peeters’ klacht over de huidige maatschappij luidt dat ze op het verkeerde been is gezet door democratiseringstendensen in de jaren zestig en zeventig. Nepgelijkheid, commodificatie,… Maar waarschijnlijk is een reden waarom ik ‘de jaren zeventig’ onderzoek, mijn ongeloof in het idee dat een bepaalde tijd uniform beleefd is en uniforme gevolgen heeft. Er is terecht opgemerkt dat Engeland, dé wereldmacht van de negentiende eeuw, nauwelijks iets gevoeld heeft van twee nabije, allerminst geruisloze revoluties in 1789 en 1848.

Ook de cultuurkritiek doet volgens Peeters mee aan de vervlakking. Hij laakt de gevolgen van opgelegde creativiteit:
 
‘Kritiek is instemming geworden, verschillen zijn overeenkomsten. De superieure gedachte van Nietzsche dat men altijd wantrouwend moet staan tegenover al te veel instemming, is nog nooit zo afwezig geweest. De wereld bestaat uit kudden schapen die door de herdershonden van de commercie de gewenste kant op worden gedreven.’

De suggestie is onontkoombaar dat Peeters daar de uitzondering op is. Maar alleen al het citaat wasemt clichés en verraadt een wereldbeeld dat ik liever niet uit wil schrijven. Al was het omdat ik vermoed dat dan de container ‘humanistisch’ aan komt denderen, zoals alleen al afgelopen week een anti-vluchtelingenpartij zich de term ‘alternatief’ heeft toegeëigend, een politicus die voortdurend in het nieuws is kan beweren dat hij ‘monddood’ wordt gemaakt en de EU in naam van beschaving een akkoord sluit met een staat waar precies die vrijheid van meningsuiting een lachertje is.

Wat een überrealisme! Dokter, lijd ik echt aan de angst voor het einde?

donderdag 10 maart 2016

Stempelen tot onwaarheid


Eén van de leukste spelletjes die ik ken, is het woordenboekspel. Deelnemers schrijven ieder voor zich een definitie bij hetzelfde lemma uit Van Dale dat hun onbekend is. Voor het eerst deed ik dat als puber in een huiskamer vol mensen van wie ik vermoedde dat ze gestudeerd hadden. Mij staat bij dat ik me met schrandere zinswendingen wilde bewijzen en gaande de avond steeds vaker gehinderd werd door de slappe lach.

Het spel vormt de opening van Het nieuwe verdwijnwoordenboek van Ton den Boon, onder de naam verdwijnwoordenspel. Mij bekroop weemoed, die wegvloeide bij de kennisname van de lemma’s. De meerderheid ervan komt voort uit de betere klassen en suggereert een dubbele moraal.

Over hun onderbuikgevoelens, met talloze termen rond prostitutie en geilheid, uiteraard minachtend. Over hun minnaressen (later ‘hulpverloofden’ geheten) die ze ‘mainteneerden’, en bij wie zich een heel huisvestings- en financieringsgamma openbaart. Over hun personeel, dat in een onbeschermd soort loondienst de meest gedetailleerde deelfuncties uitoefende en van wie de vrouwen de vergaarnaam ‘meidengoed’ droegen.

Natuurlijk zijn er eveneens woorden die met andere uitgestorven beroepen te maken hebben, al dan niet wegens de voortschrijdende techniek. De ‘draaischijf’ van een telefoon uit het pre-gsm-tijdperk bijvoorbeeld. Den Boon bundelt logischerwijs ook zeer recente termen, feitelijk eendagsvliegen. Engels uit de computerbranche, die zich de laatste decennia spectaculair ontwikkelde en waarvan telkens de eindtijd voor de menselijke efficiency nabij leek.

Ik zou benieuwd zijn of de naam leppie die Mbark Boussoufa aan een laptop geeft verbreid is en zo ja, in hoeverre deze naam kans maakt op een plaats in een verdwijnwoordenboek van de nabije toekomst. Of dat de aandacht moet verlegd naar grotere eenheden, zegswijzen en grammaticale mallen, zoals in een uitspraak van een voetbalanalyticus over Davy Klaassen: ‘Die jongen heeft voetbalgogme van hier tot Tokio. We hebben het dus over de internationale top.’

Het nieuwe verdwijnwoordenboek serveert soms termen die me zijn bijgebleven uit het werk van J.B. Schuil en Multatuli. ‘Liplap’ bijvoorbeeld, de koloniale versie van ‘bastaard’. Verdwenen omdat we allemaal liplap geworden zijn, zeker na een gruwelijk nazi-intermezzo ten gunste van zogeheten raszuiverheid inclusief Sprachregelung?

woensdag 2 maart 2016

Ratiocinatie



Wat een bizar bericht van het Cubaanse communistische partijorgaan dat de Rolling Stones gaan optreden in Havana. Het paard van Troje, komt dat zien! Gratis nog wel. Handig dat deze pers onder de bijbehorende foto uitduidt hoe die vier mannen van links naar rechts heten.

Echt verbazen doet het bericht natuurlijk ook weer niet. Zoals de koninklijke medaille voor de anti-esthablishmentjournalist toch eventjes op zich liet wachten na zijn ereonderscheiding uit België. Maar zou bij de dooi in de betrekkingen met Cuba, waarschijnlijk voorbereid door Harry Mulisch, het besef doordringen dat die vier arenden van het kapitalisme buiten de foto worden omringd door vele musici die het werk doen? Dat bleek ten overvloede uit een film van een Stones-concert. Voordien kwam senator Hillary langs om haar moeder aan de mannen voor te stellen.

Alles heeft zijn logica, desnoods door een beetje tegen die logica aan te tikken. Van de Duitse kunstenaar Jan Pieter Hammer bestaat een geënsceneerd interview met een CEO. Het serveert het format van persoonlijkheden tegenover elkaar, de een gesticulerend, de ander met peinzende blik, beiden een glaasje water erbij. En de CEO krijgt langzaam wat zweet op de bovenlip, als hij uitlegt dat zijn bonus een daad van anarchisme is, de welvaartstaat het tegendeel van vrijheid en de vrije markt het begin van de heilstaat.

Een verhaal zonder einde, lijkt het, maar het bleek onversneden fictie. De bron was Fernando Pessoa. Hij publiceerde in mei 1922 in het tijdschrift Contemporanea het verhaal ‘De anarchistische bankier’, inderdaad een tweegesprek, om precies te zijn tussen twee vrienden, waarbij de ene de rol van journalist vervult om de motieven scherp te krijgen van de titelheld.

De anarchistische bankier onderscheidt zichzelf nadrukkelijk van anarchisten omdat zij het slechts in theorie zijn, terwijl hij er de praktijk bij neemt. Een anarchist definieert hij als iemand die in opstand komt tegen de onrechtvaardigheid dat door afkomst niet iedereen in sociaal opzicht gelijk is.

Om die reden strijdt hij tegen conventies die ongelijkheid mogelijk maken: gezin, geld, geloof, staat. Dit zijn sociale ficties, die hij perfide acht wegens hun onnatuurlijkheid. Het zuivere anarchisme wil ze niet vervangen – dan komt er een ander systeem – maar afschaffen. De man ziet kansen om dit uit te voeren, alleen niet abrupt.

Verder betoogt hij dat altruïsme en zelfopoffering evenmin natuurlijk zijn. Hij zegt veeleer in superioriteit en ondergeschiktheid iets spontaans en instinctmatigs te proeven. Dan komt hij tot het nietschzeaanse inzicht dat hulp neerkomt op incapabel verklaren: beknotting van de vrijheid of verachting van de te helpen persoon.

Hulp verwekt dus een nieuwe tirannie, die hij onaanvaardbaar vindt voor de onderdrukten. Deze tirannie zou zich voegen bij de bestaande sociale ficties en aldus belemmeren wat ze wenst te bevorderen.

Zodoende is volgens de anarchistische bankier één mogelijkheid onontkoombaar: zich gemeenschappelijk inzetten voor hetzelfde doel, zij het afzonderlijk. Door apart te opereren leert men bovendien meer in zichzelf te vertrouwen, niet op een ander te hoeven steunen en zelfs vrijer te worden.

Met eigen middelen en geloof, verstoken van geestelijke steun, bereidt men zich voor op de toekomst. Het ideaal van de te bestrijden sociale ficties volstaat. Plus directe actie, gericht op de praktijk van het leven. De daad bestaat eruit sociale ficties te overwinnen door ze ondergeschikt te maken, ze te manen tot actieloosheid.