woensdag 21 oktober 2015

Techneuten, rijken, intellectuelen

In een column werd uit een nieuw boekje over taal, dat weer eens streeft naar begrijpelijkheid, een citaat geplukt: ‘Voor de voet weg moet dit probleemveld worden neergetunneld in een motie, om langs deze weg in lijn met de afspraken met het kabinet al zwaluwstaartend de pijnpunten snelstens en bestens af te concluderen. Daarom moet het tekort op Volksgezondheid eerstens worden versleuteld en verspijkerd, waarvoor een tijdpad dient te worden uitgezet. Langs deze weg moet de problematiek geleidelijk aan worden afgekocht en verschmertzt.’
Deze tekst komt van Ruud Lubbers, uit de tijd dat hij, in de jaren tachtig en begin negentig van de vorige eeuw, alleenheerser was in Nederland. En de columnist vervolgt: ‘Het is vrijwel onbegrijpelijk dat Lubbers, zoals zovele anderen, hiermee wegkwam.’
Zo onbegrijpelijk vind ik dat niet. De premier gebruikt woorden en zinswendingen in een cadans die ingebed lagen in zijn era (‘neertunnelen’ zal geïnspireerd zijn op de Betuwelijn). Misschien zal iemand zich over een paar decennia afvragen hoe het mogelijk is dat, behalve voetbaltrainers, ook een columnist sprak over ‘ermee wegkomen’.
Wie het niet gelooft, of meent een Hollander generalisaties te zien verheffen tot universalismen, wijs ik op het boekje Wetstratees van Bert Bultinck. Het dateert van 2004, toen er nog gerookt mocht worden zonder dat excommunicatie erop volgde. Iets meer dan een decennium later is het een soms bizarre ervaring Bultincks boekje, feitelijk een verklarende woordenlijst, door te bladeren. Veel bestaat nog, veel is er bij gekomen, maar de accenten liggen totaal anders.



Waar gaat het over? Wetstratees is vernoemd naar de Wetstraat, van waaruit België bestierd wordt. Het heet een neologisme te zijn dat populair werd onder de regeringen-Dehaene in de jaren negentig en betekenisuitbreiding kreeg onder Verhofstadt. Het komt ‘tegemoet aan de dringende nood om het onhandige, onbegrijpelijke of eufemistische taalgebruik van Belgische politici te benoemen, te veroordelen of belachelijk te maken.’
Volgens Bultinck is het woord ‘wetstratees’, dat nu een teken voor radicalisering of populisme kan zijn, een gouden greep: ‘Telkens wanneer het wordt gebruikt, herinnert het de politici aan het belang van helder en direct taalgebruik. Des te meer om dat de lelijkheid van het woord de lelijkheid van het Wetstratees zelf benadert.’
Ik weet niet of voor Noord-Nederland Binnenhofs dezelfde reikwijdte heeft. Het klinkt door die -s meteen meer naar achterkamertjes, een metafoor met een verpletterende beschuldiging die alleen nog even een bewijs behoeft (wie daar geen tijd voor heeft, pleegt een ‘foertstem’). Verzuchtingen over ‘achterkamertjespolitiek’ worden eveneens beneden de Moerdijk geslaakt, maar dan officieel als ‘canapépolitiek’.
In 2004 althans. Toen speelden Facebook en Twitter geen rol in de Wetstraat en had Bultinck voor het milieu genoeg het lemma ‘Kyoto-overeenkomsten’. Nochtans bestond de bedrijfswagen al, en was dus boven elke discussie verheven. Van samenstellingen met CO2 erin, die tegenwoordig, los van de antinicotinelobby, ook niet-scheikundigen moeiteloos debiteren, is geen spoor.
Het fameuze recept van de ‘politieke moed’, in vijf minuten klaar, staat bij Bultinck nog op naam van Kris Peeters, dan baas van ondernemersorganisatie UNIZO. Jean-Marie Dedecker komt langs als lid van de liberalen die nog kortweg VLD heten en die met de blik van het heden de enige constante factor hebben in Herman De Croo.
Bultinck heeft diens decrooïsmen gebundeld naast socialistische stevaertismen, die inmiddels voorgoed geschiedenis zijn. Ik vermoed dat ze moeten gelden als tegenstellingen die in de wereld van de postideologie dicht bij elkaar zijn gekomen. Dat is ook Bultincks betoog over ‘links’ en ‘rechts’, waarbij de eerste term wel meer tekst vergt dan de tweede. Of over ‘de burger’ versus ‘de mensen’.
Met de ambitie van de toenmalige VLD om een brede ‘volkspartij’ te worden, was ‘de burger’ alleen maar een hinderlijk concept. Bij ‘de mensen’, andermaal uit de koker van Stevaert, wordt schrander opgemerkt dat die term een kleinere tegenpartij oproept, van ‘politieke techneuten, de rijken, de intellectuelen’.
Haast ter afronding van die gevoelde belemmeringen noemt Bultinck Europa en de globalisering. Dat lijken in 2004 aanzienlijk vagere abstracties dan nu. Bultinck duidt wel allerlei Europese instituties, niet de debunking die ze verwekken. Hij beperkt zich tot de metonymische sensatie van ‘Straatsburg’. Wie dat woord heden in die betekenis gebruikt, gedraagt zich als de hoofdpersoon in de film Oh Boy, ook bekend onder de titel A Coffee In Berlin, die zijn sigaret aansteekt via een broodrooster.
Bij ‘rechts’ valt in het voorbijgaan het woord ‘nationalisme’, met de kanttekening dat ‘links nationalisme’ geen contradictio in terminis is. Een lemma is het nog niet waard.
Ook ontbreken: ‘gastarbeider, ‘migrant’, ‘allochtoon’, ‘vluchteling’, ‘vreemdeling’… Ik kan me uit de lopende tekst evenmin een ‘moslim’ herinneren. Bultinck houdt het bij het lemma ‘inburgering’.
Aldus is het logisch dat ‘inspanningsverbintenis’ en ‘resultaatsverbintenis’ nog in het duister der jaren liggen. Wel behandelt Bultinck met smaak ‘zijn verantwoordelijkheid opnemen’, maar dan gaat het over politici die aftreden, vermoedelijk met een fijne vergoeding.
Op de laatste pagina, onder ‘zweeppartij’, meldt hij dat de N-VA ten onder is gegaan aan zijn eigen succes. Misschien heeft die bewering te maken met het enige echte zelf uitgevonden neologisme dat Bultinck in 2004 onderweg serveert, dat Google althans voor de latere jaren verbindt met Christo, maar dat in Westratees met mediastrategen annex spindoctors te maken had: ‘verpakkingskunstenaars’.
Persoonlijk leerde ik dat kopstem een buitenmuzikale betekenis heeft. Dat je kiest voor een partij en niet voor een kandidaat. Geen idee naar welke tijd dat moet verwijzen. Bij Lubbers en Dehaene was dat volgens mij al niet meer het geval.
Overigens wil ik de stelling lanceren dat in geen van alle genoemde politici een zanger schuilgaat. Ik beweer dat op basis van de theorie van Erika Stucky (in de film Heimatklänge zong ze een bewerking van Randy Newmans ‘Old man on the farm’, met wie niet De Croo bedoeld is). Volgens Stucky is de mens gaan zingen omdat men op een bepaald ogenblik de behoefte had het plezier van het spreken te vergroten.
Waarmee ik niet wil insinueren dat deze politici geen plezier kennen. Alleen is hun spreken nogal zichtbaar verschmertzt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten