woensdag 31 december 2014

Goedenavond speelman


Begin maar met het slechte nieuws.

Sinds jaar en dag, reeds in Holland, roomboter etend moest ik voor een recept margarine hebben. Een enorme koelvitrine gaf in deze niche echter nog slechts twee basissoorten: ‘boter’ en ‘broodsmeersel’. Daartussen is alles nog steeds mogelijk voor je cholesterol, maar ik heb er mijn leesbril voor opgezet om zeker te weten dat in België het woord ‘margarine’, of zijn retecommerciële opvolger ‘halvarine’, niet meer bestaat?

Sociale media dragen bij aan het vergroten van de economische kloof, redeneert Andrew Keen in De digitale afgrond. Dat bekrachtigt een gevoel dat ik liever niet had. Maar de cijfers die Occupy in haar leuze gebruikte om de machtsverhoudingen aan te klagen, beginnen er inderdaad van te blozen: op Twitter heeft 0,05 procent van de gebruikers meer dan 10.000 volgers, en is 22,5 procent van de gebruikers goed voor 90 procent van de activiteit. Hier, via Keen, een nieuw woord: ‘aandachtseconomie’. EN MARC KREGTING CITEERT DAT ALLEMAAL OP ZIJN BLOG, BELANGELOOS.

Het goede nieuws mag in overtal zijn.

En begrijp mij niet verkeerd, mij lijkt het uitstekend dat er vooruitgang is. In de beste families was het bijvoorbeeld ooit doodgewoon om aan tafel tijdens het roken de kwispedoor door te geven. Er zal ongetwijfeld personeel geweest zijn om die verzamelde fluimen vervolgens te lozen. Dat er heden minder worden gerookt, verlegt de aard van goede voornemens?

Op het Belgische treinnet is de Desiro niet onomstreden, maar doordat bijna alle tweepersoonsbanken achter elkaar staan doet zich wel een heuglijk feit voor. Zelfs mensen die met z’n tweeën zijn, kiezen bijna automatisch voor de zeldzame banken die tegenover elkaar zijn geplaatst. De keuze is dus die voor de mogelijkheid van een analoog gesprek, en voor dito oogcontact.

Niet alleen is dankzij het fiasco van de Fyra na twee jaar de internationale trein in oude glorie hersteld, het ding rijdt nu ook op een andere tijd. Zo is er in Roosendaal ineens weer aansluiting met de trein naar Zwolle, die niet meer voor je neus wegrijdt (‘daar zit een hele filosofie achter’). Hersteld werd feitelijk de situatie zoals ze tot aan het eind van de twintigste eeuw is geweest. Hopelijk gaat men niet verder terug in de tijd – de stoomtrein mag in het museum blijven.

‘In de negentiende eeuw waren de spoorwegen de toekomst van het transport geweest, de motor van de Amerikaanse welvaart. In de twintigste eeuw was het een saai onderwerp voor beleidsmakers en begrotingsdeskundigen. In 2010 stond het voor alles wat rechts in Amerika bang maakte en haatte: een machtige overheid, belastingen en belastinguitgaven’.

Nu ik mijn geloof in de mogelijkheden en het effect van literatuur verloren heb, krijgt taal me in haar greep. Met George Packer maakte in het fijne ‘Afscheid van een tevreden natie’-nummer van De Groene een interview nieuwsgierig. Zijn De ontluistering van Amerika vind ik sensationeel. Packer noemt dit boek ‘geheel en al non-fictie’ én literair schatplichtig aan de USA-trilogie van Dos Passos. Het documenteert een periode van vijfendertig jaar door, soms idiosyncratisch, fasen te beschrijven uit levens van meer of minder bekende mensen, van wie er sommige terugkomen en wier levenspaden, klassiek literair, zich soms kruisen. Ook de stad Pampa krijgt zo’n quasi-anekdotische behandeling. Feiten zijn in die kleine verhalen ingeweven, zoals dat vestiging van winkelketens aan regionale middenstanders 86 cent per dollar onttrekt. Of zo’n zinnetje, bijna episch: ‘McDonald’s verkocht in 1969 zijn vijf miljardste hamburger en in 1972 zijn tien miljardste.’ Tegenover journalistiek herwint deze tekst aan kracht en geloofwaardigheid door processen van rommelhypotheken te laten focaliseren door een halve buitenstaander op de tribune, die meemaakt dat advocaten niet eens komen opdagen en per telefoon tegen hun slachtoffers snerpen, en dat aktes of soms hele dossiers ontbreken.

Da capo.

Wat heb ik van fictie opgestoken? Na ettelijke historische romans te hebben geconsumeerd is me pas duidelijk geworden wat een ‘sousbras’ is uit de geïllustreerde studie Lekker fris! Honderd jaar gezondheid, schoonheid en fatsoen van Mayke Groffen. HOE BEDOEL JE DAT MARC KREGTING ZICH OOK BIJ VROUWEN OF GESPECIALISEERDE WINKELS HAD KUNNEN INFORMEREN? Groffen beschrijft het lichaam van top tot teen, dus de kwispedoor zat vrij vooraan. Sinds 2007 bestaan er OXL Pads, ‘een soort inlegkruisjes voor onder de oksel’.

Na Packer begon ik in De vis in het water van Mario Vargas Llosa en vond die autobiografie bijna ondraaglijk. Nog los van de politieke opvattingen, die in een schets van zijn verkiezingsavontuur in de alternerende hoofdstukken body krijgen, frappeerde me vooral de claustrofobie slechts één persoon te kunnen volgen, in een consistente literaire stijl die na Packers exploraties vrij snel saai werd. Op bladzijde 83, nog geen vijfde van het geheel, viel het luxeoordeel dat De vis in het water niets voor mij was. Enerzijds bevestigt Vargas Llosa daar het cliché dat politiek een kwestie is van ‘manoeuvres, intriges, samenzweringen, pacten, paranoia, verraad, veel berekening, niet weinig cynisme en allerhande trucjes’. Anderzijds is daar de even grote gemeenplaats van literatuur als ‘vorm van verzet tegen macht’ en medium dat ‘voortdurend vragentekens plaatst’ en ‘de tekortkomingen van het leven toont’.

zaterdag 13 december 2014

Een watermeloendebat


Voor The Atlantic vertelde historicus William Black dat activisten die protesteerden tegen de moord op Michael Brown tijdens hun tocht van Ferguson naar Jefferson City ergens een wel erg apart onthaal kregen – met onder meer geroosterde kip, een vlag van de Geconfedeerde Staten en een watermeloen. Dat laatste object brengt Black in verband met andere recente voorvallen. De man die over de afrastering van het Witte Huis was geraakt, blijkt volgens een cartoon in Obama’s badkamer tandpasta met watermeloensmaak te hebben aanbevolen. En een trainer had het ritueel ontwikkeld, om met zijn footballteam de overwinning te vieren door een watermeloen kapot te slaan onder het slaken van apengeluiden.
Deze bizarrerieën relateert Black aan raciale verhoudingen in de Amerikaanse geschiedenis. Ik was gelijk gegrepen. Dit had ik met mijn koffieboek ook gewild: hoe een ogenschijnlijk betekenisloos detail politieke conflictstof herbergt. Black deed dat dus via de meloen. En daarmee zat ik definitief knel, wegens een eigen poging om iets over die vrucht te schrijven, twee decennia geleden in mijn debutantenjaren toen ik nog twijfelde een mening te willen hebben. Van Blacks belangrijke invalshoek ontbreekt elk spoor, hoewel ik nota bene begin met ‘Watermelon Man’ van Herbie Hancock.
Wist ik het toen niet of wilde ik niet weten? Vergeten of nooit over gedacht? Mijn stukje van weleer ademt hoe dan ook eurocentrisme. Kritiek daarop vanuit eigen boezem, zoals ik nu lever, is zo gratuit en clichématig geworden dat het zelffeliciterend wordt. Maar feiten zijn feiten en ook die oude tekst staat op mijn naam. Hierbij ververs ik hem met voor de gelegenheid vertaalde fragmenten van een betere tekst, door William Black:


(...) In de vroegmoderne Europese verbeelding is de typische watermeloeneter een Italiaan of een Arabische boer. De watermeloen, schreef een Britse officier die in 1801 in Egypte gelegerd was, was “een schamel Arabisch feest”, een karige vervanging voor een echte maaltijd. In de havenstad Rosetta zag hij de bevolking watermeloenen “verslinden... alsof ze bang waren dat een voorbijganger ze weg zou grissen”, en watermeloenschillen hoopten zich op in de straten. Daar symboliseerde dit fruit vele van de eigenschappen die het in het postemancipatoire Amerika zou krijgen. Onreinheid, omdat watermeloen eten zo rommelig gaat. Luiheid, omdat het zo eenvoudig is om watermeloenen te kweken en zo lastig is om watermeloen te eten terwijl je doorwerkt – het is een fruitsoort waarvoor je moeten gaan zitten om het te eten. Kinderachtigheid, omdat watermeloenen zoet zijn, kleurig en verstoken zijn van veel voedingswaarde. Ongewenste aanwezigheid in het openbaar, omdat je een watermeloen moeilijk alleen kunt eten. Deze tropen verspreidden zich door Amerika, maar de watermeloen had nog geen raciale betekenis. Amerikanen associeerden de watermeloen even goed met blanke hillbillies uit Kentucky of boerenpummels uit New Hampshire als met slaven uit South Carolina.
Dit kan verrassend zijn, gelet op het feit dat watermeloenen op de voorgrond stonden in de levens van Afrikaans-Amerikaanse slaven. Slavenbezitters lieten hun slaven vaak hun eigen watermeloenen kweken en verkopen, en gaven hun in de zomer zelfs een dag vrij om van de eerste watermeloenoogst te eten. De slaaf Israel Campbell legde een watermeloen op de bodem van zijn katoenmand toen hij zijn dagelijkse hoeveelheid niet had gehaald, en kreeg hem aan het eind van de dag terug en at hem op. Campbell leerde de truc aan een andere slaaf die vaak afgeranseld werd omdat hij zijn hoeveelheid niet had gehaald, en spoedig was de truc bekend in de wijde omgeving. Toen dat jaar de katoenoogst een paar balen minder opleverde dan de meester had becijferd, bleef het eenvoudigweg een 'mysterie'.
Maar blanken in het Zuiden beschouwden het genoegen dat hun slaven hadden aan de watermeloen als teken van hun eigen welwillendheid. Slaven paradeerden normaliter niet met de vrucht en gehoorzaamden aan de gedragscode die door blanken was opgesteld. Toen een opzichter in Alabama watermeloenen opensneed voor de slaven, verwachtte hij dat de kinderen zouden komen aanrennen om een stuk te bemachtigen. Een jongen, Henry Barnes, weigerde te rennen en toen hij zijn stuk kreeg rende hij weg naar de slavenverblijven om te eten buiten het zicht van de blanken. Toen kreeg hij een pak slaag van zijn moeder, herinnerde hij zich, “om die stijfkoppigheid”. (…)
In 1869 publiceerde Frank Leslie’s Illustrated Newspaper misschien wel de eerste karikatuur van zwarten die zwolgen in watermeloenen. Het begeleidende artikel legde uit: “De neger uit het Zuiden spreidt zijn epicuristische smaak zelden tastbaarder tentoon dan met zijn buitengewone zwak voor watermeloenen. De jonge geëmancipeerde slaaf is vooral krachtig in zijn voorliefde voor dat verfrissende fruit.” (...)
De belangrijkste boodschap van het watermeloenstereotype was dat zwarte mensen niet op hun vrijheid waren voorbereid. Tijdens de verkiezingen van 1880 beschuldigden de democraten de wetgevende macht van South Carolina, waar tijdens de Reconstructie de meerderheid zwart was, van misbruik van belastinggeld door zich zelf te laven aan watermeloenen; dit verzinsel haalde zelfs schoolboeken voor het vak Geschiedenis. (...)
Aan het begin van de twintigste eeuw was het watermeloenstereotype overal te vinden – op pannenlappen, presse-papiers, bladmuziek, peper-en-zoutstelletjes. (...) Het lange verhaal van blank geweld om de raciale hiërarchie te behouden speelde in op de lach.
Het heeft iets onnozels om zoveel betekenis te hechten aan een stuk fruit. En het klopt dat er intrinsiek niets racistisch aan watermeloenen is. Maar culturele symbolen hebben het vermogen om onze wereld en de mensen daarin te herscheppen, zoals toen politieagent Darren Wilson in Michael Brown een bovenmenselijke “demon” zag. Zulke symbolen zijn geworteld in historische gevechten – in het bijzonder, bij de watermeloen, met de angst van blanke mensen voor het zwarte geëmancipeerde lichaam. Blanken gebruikten het stereotype om zwarte mensen te beschimpen – om hun iets af te nemen dat ze gebruikten ter bevordering van hun vrijheid, en er iets van te maken om de spot mee te drijven. Uiteindelijk doet het er niet toe of iemand bewust wil krenken door uit het watermeloenvaatje te tappen, omdat het stereotype een eigen leven leidt.

vrijdag 5 december 2014

Men moet hem wrijven met natte lappen

Voor mijn jarenzeventigproject las ik het cultboek De confrontatie (1974) van Monika van Paemel. Verrast daarin al de term ‘briefing’ aan te treffen. En er is een passage:

‘Herinner me een andere tijd, Sinterklaas komt op een wit paard door de sneeuw, in doodsangst plas ik in mijn broek, helemaal weggekropen bij de andere kinderen achter de Leuvense kachel. Maandenlang zijn we de stuipen op het lijf gejaagd. Daar is nu het grijnzend mombakkes van Nicodemus, de zwarte man die kinderen martelt. Als ze binnen komen, onmenselijk groot en dronken als varkens, grijpt Nicodemus J. en stopt hem in de kolenzak terwijl hij afgrijselijk lacht en met een fietsketting op de zak slaat. Dan wordt mijn grootmoeder bang van het geweld dat ze zelf opgeroepen heeft, mijn oom vloekt en J. wordt paars en met uitpuilende ogen uit de zak gehaald. Er komt cognac aan te pas en men moet hem wrijven met natte lappen.’

In hetzelfde land blijft het taalkundig genie onverstoorbaar geloven in het feest dat haar veel lekkers oplevert. Ze zegt dat Zwarte Pieten mannen zijn die behalve uit Spanje ook uit Kokanje komen. Met eentje heeft ze onlangs een gesprek gevoerd. Hij had een dikke buik want was al vele maanden zwanger, vertelde ze. Ook is ze de mening toegedaan dat Zwarte Pieten zich over het algemeen niet goed met schoensmeer schminken. Vooral bij de oren komt de witte huid erdoorheen.
Ja, kritiek geven is makkelijk en erg consequent is ze volgens mij niet. Op een kleurplaat heeft ze het gezicht van Zwarte Piet melkchocoladebruin gemaakt (net als de gourmande, maar die doorkraste de omtrekken tenminste). Dit was bij een actie door de highbrow supermarkt Bioplanet. Op de achterkant van het vel stond de meewarig met Hollanders lachende titel Geef de Sint wat kleur!
Zelf vind ik het leuke van Sint en Piet toch wel, dat ze aan alles beantwoorden wat je in hen ziet. In België vinden de huidige regeringen bijvoorbeeld dat hun voorgangers voor Sinterklaas hebben gespeeld. Deze indruk heeft minstens één precedent in Nederland. Voor critici van de overheid is de goedheiligman sowieso een dankbaar figuur (al zal Jesse Ventura op eenzame hoogte blijven die deze week niet alleen nut en bemoeizucht betwiste van fluoride in het drinkwater, maar daar de nazigeschiedenis in ontwaarde).
Er zijn Piet-critici die diens olijke en hyperkinetische gedrag zo overdone vinden, dat ze er zware woorden voor hebben. Andere mensen zien meer jeugdidolen zulk gedrag vertonen – pakweg van Pippi Langkous over Kapitein Winokio tot Kaatje is de kolder in hen geslopen. De partijen voelen zich gekrenkt door elkaars opvattingen. Dat is veel minder leuk, omdat het stadium van dissensus niet eens wordt bereikt.
Maar toch, die herkenning van de eigen dada’s. De reeds voor verschijnen al geruchtmakende documentaire Zwart als roet: our colonial hangover heeft een fragment waarin als bewijs voor alledaags, hier geïnternaliseerd racisme een ebbenhoutdonkere jongen vertelt dat hij ’s avonds op verlaten straten oude dametjes altijd vriendelijk groet. Om geen verdenking op zich te laden. Het deed me denken aan een passage uit hoogsteigen werk:

Alles is erg. Hesp is goed, Schotse kerken ook. Als dood vogeltje, serafijn van den bloede, hetzelf zou tegenkomen, liep het een straatje om. Dood vogeltje is het straatomlopende type. Als het hetzelf zou tegenkomen.

Toch lukt het me niet in mijn dood vogeltje een zwarte te zien. Een troost dat niet alles maar valt te extrapoleren.
In mijn eigen kindertijd zou ik een blosje op de wangen van de goedheiligman wel hebben gewaardeerd. Hij was er wat menselijker van geworden. Er waren dan wel geen toestanden zoals Van Paemel beschrijft, maar vertrouwen deed ik de man niet. Dat gevoel had hij zelf uitgelokt:

Wees maar gerust, mijn kind
Ik ben de goede Sint

O manicheïsme! Het allergrootste pijnpuntje was zijn boek waar, lang voor de onthullingen door Edward Snowden, alle geheimen en zonden der wereld in vermeld stonden. Zou mijn bibliomanie daar zijn ontsproten, uit cognitieve overlevingsdrift?