vrijdag 24 oktober 2014

Ongezien

Gymnasium of kleuterschool, één klassieke scène kan elk schoolplein als decor hebben. Drie kindjes spelen en plots zonderen twee zich af en smiespelen en wijzen naar de derde. Die betracht een hereniging, gebruikt daarbij wat fysieke aandrang – en krijgt straf.
Dit vonnis valt zonder de voorgeschiedenis te hebben waargenomen, dus letterlijk ‘ongezien’. Zo heet dat althans in Noord-Nederland.
In België heb ik een andere betekenis van ‘ongezien’ leren kennen, die ontbreekt in Van Dale. Daarbij dient zich in het synoniem ‘ongehoord’ warempel een tweede zintuig aan. Deze versie van ‘ongezien’ betekent zoiets als zonder weerga, zonder vergelijking. Ik vermoed dat dit op zijn beurt uit het Frans komt: ‘(du) jamais vu’.
Waarschijnlijk is in deze betekenis onomkeerbaarheid vervat. Een ‘ongezien’ fenomeen tast al het andere aan of dreigt dat spoedig te doen. In Noord-Nederland spreekt men dan, altijd wat omineus, van een ‘hellend vlak’.
Naar aanleiding van de nieuwe politieke constellatie duikt de kwalificatie ‘ongezien ’in België overal op. Om te beginnen zet het een legitimatiemachine in werking. Door bijvoorbeeld de aangekondigde bezuinigingen van de Vlaamse en federale regering zo te betitelen, worden protesten ertegen, en eventuele grimmige kantjes, meer gerechtvaardigd. Autoriteiten kunnen ze op hun beurt ‘ongezien’ vinden en er een flinke zwabber op loslaten.
Het woord ‘ongezien’ ademt zo een oudtestamentische bloeddorstigheid (Van Dale meldt wel dat ‘de Ongeziene’ een synoniem is van God). Provocaties worden beantwoord met gesar dat wordt beantwoord met verse provocaties en vers gesar.
Het is dat de aanleiding zo treurig is, anders had ik het komisch durven noemen dat buiten elke intentie Nederland antwoordde op zo’n ongehoorde kwestie. Uit de krochten van Facebook werd een staatssecretarisopinie opgehesen dat Marokkanen ‘geen toegevoegde waarde’ aan de economie brengen. Dik een week later bleek dat in Nederland een kunstenaar zich had voorgedaan als Marokkaanse opiniemaker en kon voldoen aan de ‘grote behoefte aan welbespraakte “mediamarokkanen”.’ De opinie-industrie hanteerde ‘ongezien’ toch weer letterlijk.
Ik besef met zo’n gelegenheidsverband te relativeren. Maar de belligerente sfeer heeft iets theatraals, bijvoorbeeld met een afscheid van nuances en met een warm welkom voor het verwarren van symptoom met teken – voor guilt by association. Dit zou de tijd moeten zijn waarin eerst goed definitief van kwaad moet worden onderscheiden.
Wat wanneer er plannen worden geconcretiseerd en goedgekeurd? Zelfs een meeloper van triatlonformaat snapt de consequentie ‘megaongezien’ dan niet.
Er wordt veel kruit verschoten. Het zal door al de herdenkingen van de Groote Oorlog zijn dat die uitdrukking me in loopgraven doet verwijlen. Wel maakt ingegravenheid het makkelijker het gelijk bevestigd te krijgen en te mikken op een vijand die letterlijk toch ‘ongezien’ blijft. Deze parallel met de Oorlog is onsmakelijk maar instructief, precies een eeuw na het begin. Toen heerste er immers nog euforie.
Ik juich verzet toe en geloof hartgrondig in productieve woede. Maar de woede die nu heerst is me te belust, te blind inderdaad. Alleen al de kwantiteit van intimiderende metaforen, de ene nog knulliger dan de andere, maakt het zielig dat steevast de tegenpartij propagandistisch blijkt.
Bij schetsen van de breedte in bezuinigingen kwam me een zinsnede onder ogen die een drievoudige flikflak van pleonasmen uitvoerde: ‘Daarbovenop worden ook nog eens extra…’ De overzijde kreeg dan weer een koppeling te verduren met de Noord-Koreaanse Arbeiderspartij: ‘Het is als actief steun betuigen aan de NSDAP ten tijde van het nazi-regime.’
Hier is men de heilige verontwaardiging voorbij en treedt routine in.
Het jeukt dat zulke redenaties onvermijdelijk zijn voor subject én object. Mij schiet een opname te binnen van Little Feat uit 1973, op Ebbett’s Field, van het geweldige nummer ‘On Your Way Down’. Bij de intro, die nog net weet te openbaren dat Allan Toussaint de componist is, lijkt de band integraal een beetje afwezig. Men snuift hoorbaar, hoort rond, laat zijn partij open en opeens, onbegrijpelijk mooi, zit iedereen voor zich samen in het ritme.
Dat is ‘ongezien’ in zijn sublieme, collectieve betekenis. Maar het onvermijdelijke op en rond het Belgische speelplein geldt de status van het schier wetenschappelijke en majesteitelijke voornaamwoord ‘we’.
Ondertussen suddert de kwestie of de huidige regeringen het beleid van de vorige voortzetten of er komaf mee maken. Wanneer de eerste mogelijkheid klopt, dan wordt de betekenis van ‘ongezien’ wel degelijk letterlijk. De grimmigheid valt alleen te begrijpen uit de laatste optie. Dan komt de toeschrijving ‘ongezien’ in het teken te staan van een tweezijdig revanchisme. Elke kant verwijt de andere kant wij-zij-verhalen op te dissen en trekt de sabels. Afhankelijk van het gemoed heeft het verwijt dat de ander ‘het establishment’ incorporeert, iets intens triests of lachwekkends.
Hoe dan ook doemt het vervolg van de schoolpleinscène op, met de veelvuldig uitgesproken zekerheid: ‘Hij begon!’ Per saldo wijzen de sabels meer dan dat ze snijden. Zo’n strijd wordt slechts beslecht met een eeuwigdurend superlatief van een superlatief.
Overigens bestaat er een gedicht waarin de geopolitieke verankering van ‘ongezien’ naar alle waarschijnlijkheid doorbroken wordt. Het is geschreven door Charlotte Mutsaers (die goed bekend is met Nederland én België) en heet ‘Clausules der vriendschap’:

Oompje, Muisje, Marko,
Irma, Draga, Sas,
Plume, Debora, Per,
Erik, Liesje, Koert,
Ingeborg, Richard,
Marguerite, Dar, Ton,
Carla en Christien

Adorabelen
formidabelen
lieve vrienden
uit mijn leven
weggeblazen
ongezien

Wist ik veel
toen ik
voor eeuwig
vriendschap
met jullie
sloot

Wist ik veel
dat er maar
één bestaat
die recht van sluiten
heeft
de nietsontziende
claviger
geheten
Dood


Naschrift
Hoewel een superlatief van een superlatief niet snel denkbaar is, blijkt de cumulatie van één en hetzelfde superlatief te hebben bestaan. In de voorbereidende schermutselingen voor een boekje over de jaren zeventig, stuitte ik op een passage in De nieuwe kleren van Voorzitter Mau (1971) van de onlangs overleden sinoloog Simon Leys. Hij citeert er een persmededeling: ‘Vice-voorzitter Lin heeft de grote rode standaard van het denken van Mau Tse-toeng het hoogst, het hoogst, het hoogst gehouden. Hij begrijpt het denken van Mau Tse-toeng op de diepste, de diepste, de diepste manier en past die toe op de beste, de beste, de beste wijze.’

dinsdag 14 oktober 2014

Op die fiets!


In het ruime decennium dat ik in België woon, had ik de zegswijze niet meer gehoord. Vorige week was de feestelijke herlancering. 'O, op die fiets', berichtte een Hollandse. Dit moet worden ondertiteld voor de Vlaamse vrienden: 'O, op die manier'.
Onontkoombaar is de vaststelling dat in de twee landen de omgang met de fiets nogal verschilt. Het transportmiddel is min of meer de baas (patron) in Nederland. De hele week door dendert het over voornamelijk veilige fietspanden en het staat in grote steden geparkeerd met een prominentie die in België enkel voor de auto is weggelegd.
Alles in perspectief natuurlijk. Onlangs doken amateurbeelden op van straten in Buenos Aires anno 1978, waar een auto uit de parkeerstoet wist te raken door zich los te wrikken. De bestuurder botste de voor en achter hem staande wagens domweg weg.
Hoe dan ook, een andere zegswijze – dat 'Belgen zelfs met de auto naar de bakker gaan' – kan ik empirisch staven, sinds de weg voor onze buurtbakker is opgebroken en er louter nog een pad voor fietsers en wandelaars uitgespaard blijft. De lekkernijen blijven even verleidelijk, de omzet daalt spectaculair.
Wie zichzelf kritisch noemt beweert uiteraard niets voor vanzelfsprekend aan te nemen, maar volgens mij zijn er grenzen. (En pas op, ik kan er wel om lachen dat de komende vertaling van de duizend pagina's dikke, van grafieken en eindnoten voorziene economiestudie van Thomas Piketty gepresenteerd gaat worden met een interview in de Amsterdamse poptempel Paradiso. En dat aan de man de Nobelprijs voor Economie in het afgelopen halfjaar al talloze keren was overhandigd, tot ze naar zijn landgenoot Jean Tiro bleek te zijn gegaan.)
Natuurlijk wordt er in België best gefietst. In het weekend, door zogeheten wielerterroristen. Ze gedragen zich dan als automobilisten: alles wat voor hen op de weg beweegt, moet zo snel mogelijk wijken.
Veiligheid en fietsen – nee, daarvoor schijnt tot nog toe geen vreedzame coëxistentie weggelegd. Daarom is het misschien extra interessant eventjes na te lopen wat het veelbesproken Federaal Regeerakkoord over de materie te melden heeft.
Onder het kopje Klimaat behoort de fiets tot zes diverse artikelen die onderworpen gaan worden aan 'flankerend beleid'. Door dat bijvoeglijk naamwoord rijst onwillekeurig de indruk dat er vangrails gaan komen, maar zoiets komt pas vele pagina's later: 'De regering stimuleert het fietsgebruik en neemt maatregelen om het stijgende aantal slachtoffers onder voetgangers, fietsers en motorrijders om te buigen.'
Nu begint er, bij mij althans, een andere indruk te ontstaan. Zouden de onderhandelaars ooit een levende fietser hebben gespot? Die kans lijkt verkeken, omdat in de rest van het Regeerakkoord het vervoermiddel nog slechts in een gemotoriseerde context opduikt:

– 'De regering zal met de betrokken actoren de mogelijkheid onderzoeken om de bestuurders van bromfietsen en motorfietsen te aanzien als zwakke weggebruikers t.o.v. de automobilisten.'
– 'De fiets zal afdoende aandacht krijgen in het multimodaal vervoer. Trein en fiets moeten meer samen kunnen gaan.'


Misschien komt het door mijn literaire verleden dat ik inmiddels mensen liever inschat op grond van hun daden, dus het is zelfs in strijd met mijn eigen voortschrijdend inzicht wat ik nu ga beweren, maar op een of andere manier bekruipt mij een donkerbruin vermoeden dat tijdens deze regeerperiode de fietser 'op zijn honger moet zitten'. Zo heet dat in België. Omdat het bourgondisch is (vanwege een Franse slag)?
Die kleur donkerbruin is vermoedelijk de juiste, in de ogen van een meerderheid. Ik heb ooit eens geprobeerd een balletje op te gooien bij ouders van een buurtschool om hun kinderen per fiets te brengen of desnoods met meer dan de reguliere ene passagier per auto. Daarmee bleek ik me te hebben gedegradeerd tot groene ridder. Of in één woord: tot een ecofascist.
Tezelfdertijd besefte ik toen weer wat voor een maatschappijbeeld de overhand heeft. Men beriep zich op zijn recht de auto te gebruiken. Dit betekende misschien ook dat anderen de plicht hebben om de stank, de onveiligheid en de volgeparkeerde straten rondom te aanvaarden.
Dit alles maakt het extra inzichtelijk kennis te nemen van een recente demonstratie in Letland, dat mij niet direct bekend is als fietswalhalla. Fietsers hadden hun stalen rossen aangekleed met wat extra materiaal, zodat ze voor de duur van het evenement op de weg evenveel ruimte innamen als auto's.
Geen gezicht! Grote zonde! Dito woorden!

dinsdag 7 oktober 2014

Slow metaphor


Naar verluidt gaat België een 'hete herfst' tegemoet. Het zou formateur en CD&V-voorman Kris Peeters geweest zijn die de uitdrukking voor het eerst gebruikte, na de verkiezingen. Sindsdien gaan er allerlei mensen mee aan de haal, die er volgens mij grimmiger bedoelingen mee hebben.
'Hete herfst': ineens besef ik weer waarom mijn liefde voor de alliteratie nooit heel groot geweest is. Maar goed, de term voegt zich – naadloos, wilde ik bijna schrijven – bij vele en vele andere. Ze willen iets duidelijk maken door middel van een afwijkende formulering, zodat de toehoorder aan het denken worden gezet. Ostranenie, noemde Viktor Sjklovski dat namens de Russische formalisten.
Alleen is 'hete herfst' het conformisme ten top. De uitdrukking bevestigt flink taalgebruik zoals zich dat in de postideologie aan het ontwikkelen is. Uit de mond van mensen die geen woorden willen maar daden. Bij hen staat de klok permanent op 'vijf voor twaalf'. Zulke versteende beeldspraak, de ene nog prangender of grappiger dan de andere, doet vooral een appel op het incassingsvermogen.
Misschien wordt het tijd voor een slow metaphor-beweging. Daarvan kan, nu paus Franciscus over de hele wereld zoveel lof oogst, de begeleidende muziek komen van zijn naamgever Franciscus van Assisi. Ten minste voor de duur van een couplet, en uiteraard in de Engelse versie:

Where there is discord, may we bring harmony.
Where there is error, may we bring truth.
Where there is doubt, may we bring faith.
And where there is despair, may we bring hope.

Ik zal maar meteen opbiechten dat ik dit liedje niet zelf heb gevonden, maar van iemand citeer die ik zelf niet direct met ontspannenheid zou verbinden. En om helemaal eerlijk te zijn was het de bioscoopfilm over haar, Iron Lady, die mij wist bij te brengen dat Margaret Thatcher op 4 mei 1979, niet echt in de herfst dus, deze woorden had gesproken bij haar aantreden als minister-president, vlak voor Downing Street nummer 10.
Niet gemakkelijk, zo'n stroom van woorden, en op de historische beelden valt te zien dat ze, hoe vertederend, halverwege een snelle blik werpt op een spiekbriefje.
Allemansvriend Wikipedia weet het natuurlijk weer beter. Hij vertelt dat Thatcher niet Franciscus heeft geciteerd, maar de vertaling van een Franse quote uit 1912 die in 1927 aan de vogelheilige toegeschreven werd. Dat had Meryl Streep er wel even bij kunnen zeggen (dat kan tegenwoordig).
Auteur, imitator, plagiator of wat dan ook, voor de industrie maakt het niet uit. De strofe is terechtgekomen in een hit, om niet te zeggen een anthem, "Make Me A Channel of Your Peace", zowel gecoverd door Sinéad O'Connor als, erg mooi, door Sarah McLachlan.
O ja, de 'hete herfst' beperkte zich in de jaren zeventig niet tot beeldspraak. In haar meest indringende periode, die kan worden opgevat als hoogte- én dieptepunt, had de Rote Armee Fraktion er aanspraak op gemaakt. Variant: 'Duitse herfst'. Dat was in 1977, en er vielen twee doden aan burger- en drie aan activistenzijde.