zondag 29 juni 2014

Gelijkenis


Er is destijds stennis gekomen van de suggestie dat de kindercrèchemoordenaar Kim van G. – of beter: de enige foto die van hem rouleerde – veel weghad van dichter Jotie ’t Hooft. Misschien werkt het zo dat wanneer zo’n overeenkomst iemand begint te frapperen, al het verschil opgeslorpt wordt.
Maar ook toen al dacht ik: wat moet ik daar eigenlijk van vinden? Heb ik daar een mening over? Herkenbaar was een schrijver-columnist als Martin Bril voor mij nauwelijks, behalve met één, voor vak niet geringe bekentenis: dat hij niet graag een opinie had, omdat hij de redenering ernaartoe niet kon onthouden.
Verder herinner ik me dat na het overlijden van Jacques Vergès, advocaat van de duivel, als veelbetekenend detail werd opgevoerd dat hij het loodje had gelegd in de kamer waar Voltaire ooit het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.
Wat moest ik daar dan weer uit begrijpen? Een gevalletje van misstop ofwel ‘beschermende onnozelheid’, zoals dat in Orwell 1984 heet? ‘Misstop betekent het vermogen om plotseling, als het ware instinctief halt te houden voor de drempel van elke gevaarlijke gedachte. Het omvat het vermogen om aan analogieën voorbij te zien, om denkfouten niet op te merken, om de eenvoudigste argumenten verkeerd te begrijpen zo zij vijandig zijn aan Engsoc [de ideologie van de heersende, geschiedenisherschrijvende partij, MK] en om te worden verveeld of afgestoten door elke gedachtegang, die een ketterse richting zou kunnen uitgaan.'
Vanavond bij Nederland-Mexico ging ik alsnog voor de bijl met mijn gelijkeniservaring, toen Klaas-Jan Huntelaar het veld in kwam. Voor het eerst deze WK, na een teleurstellend want door blessures geteisterd seizoen. Hij had een ander, wuft kapsel dan dat mij van hem bekend was, en ineens viel mij op dat zijn tanden lichtjes naar achteren staan.
Die combinatie was voldoende om gefixeerd te raken. En pas nadat zijn adrenaline, na die fantastisch brutaal ingeschoten strafschop, met een karatetrap de cornervlag deed zwiepen, wist ik het: ‘Boys Keep Swinging’, waarin de microfoonstandaard zelden rechtop staat.
En waarin de zanger, wiens tanden achterwaarts hellen, dat kuifje in de coiffure heeft en door de clip heen andere gezichten toont.
Dat gaat nog wat worden voor Oranje, met op de reservebank de immer tevreden David Bowie. Als geen ander heeft hij laten zien in verschillende systemen te kunnen renderen.

dinsdag 24 juni 2014

Jan Starink (1927-2014)


Eerlijk gezegd dacht ik dat hij het eeuwige leven had. Maar gedachten schijnen vroeg of laat een prooi van de werkelijkheid te worden.
Jan Starink werd geboren op 12 juni 1927 in Den Haag, werkte als leraar Nederlands in Tilburg, woonde sinds 1964 in Hilversum en was hoofd van de afdeling Cultuur KRO radio. Op 29 september 1969 had hij zijn oud-leerling Ruth Sabatier herontmoet, met wie hij op 27 juli 1977 trouwde. Sindsdien noemde ze zich Gertrude Starink.
Deze gegevens kopieer ik uit Proces verbaal, een studie die Jan Starink aan de poëzie van zijn geliefde heeft gewijd. Het is een bizar leerzaam document, waarin hij zelf in de derde persoon voorkomt. Het gaat over gedichten, over tekenen, over vertalen, over lezen, uitgeven, over bronnen en interpreteren – maar misschien vooral over een type samenwerking tussen twee mensen waarvoor ik het verpulverde woord ‘creatief’ in zijn oorspronkelijke betekenis zou durven te reserveren.
Vrucht van die samenwerking is bijvoorbeeld Het Leven en de Opvattingen van de Heer Tristram Shandy, de vertaling die het tweetal in 1990 publiceerde van Laurence Sternes onvertaalbare antiroman.
Het was toen al eventjes geleden dat Jan Starink zijn debuut had gemaakt. Dat was met De Katholieke roman: bijdragen tot zijn geschiedenis. Over dat proefschrift uit 1952 deed hij geloof ik nogal ironisch.
Ik ben daar niet zeker van, omdat ik Jan Starink maar een handjevol keer heb gesproken en gezien. Een zeldzaam heldere man, onderhoudend en hoffelijk. Ik had hem gecontacteerd om een programma te maken over een van de grootste Nederlandse dichters van de twintigste eeuw, Gertrude Starink.
De aanloop en het evenement zelf liepen anders dan ik had gehoopt, maar het publiek vond het aardig en Jan Starink beweerde bij hoog en laag dat hij het gewaardeerd had. En zo goed als hij bij de KRO programma’s had voorbereid, was natuurlijk ook onmogelijk. Toen was er tijd (en geld en hij had ideeën).
Dus beroep ik me voor informatie over Jan Starink maar op zijn eigen doorwrochte tekst

Sinds hij op te jeugdige leeftijd in het Oude Testament iets intrigerends over Jozef en de vrouw van Potifar had gelezen, was hij Egypte-hobbyist. Hij grasduinde in Gardiners Egyptian Grammar en droeg als merkteken van een verloren geliefde een scarabee aan zijn ringvinger. Op 7 maart 1970 zat Gertrude op haar studentenkamer een brief te schrijven aan deze man aan wie ze “zeven jaar tevoren haar ziel en zaligheid had verpand”, zoals ze in 1994 schreef in een autobio-tekst. Aangezien ze hem na de herontmoeting “Seti I” was gaan noemen, tekende ze zijn portret in faraogedaante ter verluchting van die brief. Tegelijkertijd viel haar het volgende tekstje in dat ze in één moeite door met dezelfde stift in haar schetsblok noteerde:

ik heb het koren nog gezien
en ook de koning die sindsdien
de barre woestenij regeert

ik heb hem distels aangeboden
en de graven van mijn dode
jongelingen gesigneerd


Dode jongelingen? Vanmiddag, vlak voordat het verdrietige bericht tot mij kwam, heb ik in een boek van Frans de Waal kennisgemaakt met het fenomeen infanticide.
Sinds ik weet dat Jan Starink overleden is, bekruipt me de overtuiging dat ik iets erg lekkers moet gaan eten en drinken. Maar wat? De begeleidende muziek zou naar mijn gevoel wel makkelijk op te snorren zijn. Het is de slotsong van dat programma, dat nu toch nog integraal en helder kan klinken, voor wie dat zou willen: Corinne Bailey Rae, ‘I Would Like To Call It Beauty’.

Naschrift

Met Duitse wortels (2013) wijdde dochter Laura Starink een mooi boek aan de Silezische familie van haar moeder. Vader Jan komt er amper in voor, ook wanneer hij in 1945, als een heel vroege Erasmusstudent, op de universiteit van Fribourg heeft kennisgemaakt met deze Eleonore Cibis – en met haar danst en correspondeert. Laura noemt hem in het voorbijgaan mijn ‘charmante vader uit Nijmegen [die] een fantast was’. Zelf is ze geboren in 1954 en ze stopt haar verhaal over de familie in ongeveer 1950, om niet in de valkuil van gepsychologiseer te vallen. Toch meldt ze in een gastvrij gezin te zijn opgegroeid. Haar moeder is de scheiding van Jan Starink, in de jaren zeventig, niet goed te boven gekomen.

vrijdag 20 juni 2014

Debuut


Het principe won van het zakelijk belang. Dat was het idee van de opzegging door cultuurhuis KVS van een mediapartnerschap met De Morgen wegens racisme. Er viel immense aandacht, bijval én tegenkanting bij te ontwaren. Maar ook het zich aan weerszijden dieper ingraven in een eigen waarheid. Wat is het vooruitzicht?
Om die onmogelijke vraag te beantwoorden schreef ik op m’n oude dag een heus opiniestuk. Vanaf heden kan mijn ongeloof in de opinist dus in mijn gezicht worden uitgesmeerd. Maar omdat dit ter plekke technisch onmogelijk is, zal het desgewenst hier moeten gebeuren.
Wegens de gevoeligheid van de materie lijkt het me sowieso netjes ergens een ventiel aan te brengen. Al is die beeldspraak wat versteend. Nu ja, ooit schijnt een interne memo bij de ChristenUnie aldus zijn gegaan: ‘Uitrollen doen we met tapijt, niet met beleid.’

Update, 21 juni: Vandaag publiceert De Standaard een opiniestuk van een brede groep wetenschappers en artiesten die, de KVS steunend, hun verontwaardiging uitspreken over de banalisering van racisme. De tekst wordt gesierd door een afbeelding van Marouane Fellaini Bakkioui, die op de WK afgelopen week de winnende goal scoorde voor de Rode Duivels tegen Algerije.
De tekst vind ik een sympathiek initiatief, dat de kwestie echter naar een abstracter niveau trekt. Zo kan het in de verklaring en handeling van de KVS alle aporieën wegwuiven, die een licht werpen op minder eensluidende reacties. Op zo’n abstract niveau bestaan slechts evidenties, waartegen kritische bedenkingen pervers zouden zijn. De daartoe benodigde constructie van ‘machtsbastions’, bestaande uit ‘een deel van het Vlaamse establishment’, ‘zelfverklaarde progressieven’ en ‘gevestigde waarden’ die zelfs tegen deze ethische basishouding vijandig zouden staan, getuigt van Calimero-gedrag.
En vermoedelijk zullen beide ‘partijen’ in de concrete reacties ter overzijde de bevestiging zien van hun gelijk. Netto resultaat: selffulfilling prophecy.

dinsdag 10 juni 2014

Mit Grausen


Dat Feyenoord hofleverancier van het Nederlands elftal is, ontging louter misschien Amsterdammers. Helemaal imponeert dat bijna de helft van de selectie op dezelfde Rotterdamse middelbare school heeft gezeten. Daar is dus geen team voor daklozen uit voortgekomen.
Bij die mannen klopt een resem aan etnische achtergronden in de borst, waarmee uiteraard een internationale trend wordt gevolgd. Uit een schitterende documentaire over zijn eerste regeerperiode bleek dat Van Gaal voor de teamgeest van zijn selectie verlangde het volkslied mee te zingen, maar dat lijkt nu werkelijk raar. Zoals de voertaal bij de Rode Duivels evengoed Engels kan zijn. In dat opzicht is de FIFA-slogan ‘ALL IN ONE RHYTHM™’, waarin menig cliché over gastland Brazilië is vervat, wel goochem. Temeer daar de hoofdsponsor niet heeft gekozen voor one global brand, maar vele merken met eigen associaties op de markt gezet heeft.
Die posthomogeniteit, waardoor in de voorbeschouwingen als sterspeler van Duitsland geregeld de naam van Mesut Özil valt, is fenomenaal in het licht van de Nederlandse wereldgeschiedenis ter zake, met de oeroorlog van 1974 – van Jongbloed tot Bonhof.
Berti Vogts, beter bekend als De Man Die Johan Cruyff Toen Vloerde, bleek weinig later voor zijn afscheidswedstrijd aanspraak te hebben gemaakt op de recette en op de huur van het stadion. Hiermee ging de gemeente Mönchengladbach niet akkoord, wat Bild tot deze redenatie verleidde: ‘Wenn er den Ball links oder rechts schlug – haben Sie da an SPD, FDP oder CDU gedacht? Sicher nicht. Aber Berti denkt jetzt an SPD- und FDP-Ratsherren seiner Stadt. Mit Grausen. (...) Weil Berti sich immer zur CDU bekannt hat.’
Mij kwam dit onder ogen bij Günter Wallraff, die niet vermeldt dat Cruyff de opbrengst van zijn benefietwedstrijd aan het Kankerfonds schonk. Wel snap ik sinds kort de gevoeligheid van Vogts afscheid. Zijn club Borussia Mönchengladbach bleek in die jaren de linkse tegenpool van Bayern. Dat zei Gerhard Vinnai, in een terugblik op zijn Fußballsport als Ideologie uit 1970. In dat boek valt te lezen dat Uwe Seeler, voor kiezers ook wel ‘Uwe’, door de socialistische partij werd uitgespeeld als troef.
Bij Voetbalsport als ideologie voelt de auteur, een sociaal-psycholoog, zich vier decennia na dato wat ongemakkelijk. Volgens de inleiding blijkt het spelletje bepaalde affecten te vieren en andere te onderdrukken. Als massa-evenement zou het in hooggeïndustrialiseerde en laatkapitalistische landen gedrag sturen en, sterker dan in de Derde Wereld kan, solidariteit tegengaan: ‘Wat gescoord wordt in de wedstrijd gaat bij de onderdrukten in eigen doel’. Eerst zou voetbal agressiviteit kanaliseren, opgewekt door systematische uitbuiting. Daarom is een ‘cultuurrevolutionaire communicatiestrategie’ nodig.
Om te beginnen stelt Vinnai vast dat voetbal de kapitalistische verhoudingen stabiliseert. Hij bewijst dat met een jargon dat vertrouwd aandoet: ‘werken aan de conditie’, ‘werken met de bal’, ‘spelersmateriaal’. Het zou de band met arbeidsprestaties verdoezelen (en met militaire technologie), zodat winst het oogmerk is van alle activiteiten. Wie dan de ‘vorm’ niet heeft, wordt uit de wedstrijd gehaald, geofferd aan het collectief.
Spelers hebben geen notie van de onvrijheid en het systeem waarin ze opereren. Bij ‘techniek’ snappen ze niet dat hun motoriek doelgerichtheid van het menselijk lichaam aanduidt. Vinnai noemt in dat kader het taylorisme, dat arbeidsbewegingen heeft gerationaliseerd om het rendement te verhogen. Als gewenning optreedt met de maximale capaciteit, wordt het lichaam een automaat dat de tactiek kan uitvoeren.
Historisch blijkt voetbal fysiek steeds sneller te gaan, wat automatismen vereist. Volgens Vinnai worden spelers ‘geprogrammeerd’ om voor situaties vaste oplossingen te geven, volgens een trainersboek ‘antwoordformules die in het zenuwstelsel zijn verankerd’. Die onderwerpingen zouden toeschouwers evengoed uit hun eigen vertechniseerde arbeid kennen. Gemeenschappelijke idolen veroorzaken een supporterslegioen, ‘een surrogaat voor de kameraadschap die uit de spontaniteit van autonome individuen ontstaat en die aan de mensen wordt ontzegd’.
Door identificatie met macht en heerlijkheid van een collectief is er eventjes geen narcistische krenking. Terug komt het zelfrespect waarvan men continu wordt beroofd. Een wedstrijd deblokkeert periodiek frustraties en agressie door ‘affectontlasting’ zonder dat dit sociale structuren vernietigt. Haatexplosies richten zich op vreemde teams of hun fans.
Overigens zegt Vinnai dat ‘beherrsschen’ geen equivalent heeft voor het andere geslacht: ‘befrauen’ bestaat niet. Het zijn bij voetbal dan ook de spieren die worden gestaald, plus het incasseringsvermogen bij grove charges. Hij meldt dat de belangstelling voor voetbal bij de man taant na het huwelijk (en dat baron Pierre de Coubertin, ideoloog van de Olympische Spelen volgens wie meedoen belangrijker zou zijn dan winnen, een overtuigd militarist was).
In dit arbeidsproces is de werkman een levenloos aanhangsel van de machinerie. Historisch blijkt de dribble teruggedrongen, als te individualistisch of autonoom. Vinnai ontwaart voor de verhoudingen binnen het laatkapitalisme dan ook een opgelegde regressie. Afwijkingen van de discipline worden niet getolereerd. De speler moet opdrachten uitvoeren. Ruimtelijk wordt zijn actieradius begrensd binnen de elftalstructuur. Vinnai signaleert de psycholoog annex ‘zenuwarts’ bij sportprocessen. Deze kent het privéleven van de spelers, de thuissituatie en levenswandel, om te kunnen taxeren hoe reacties, gevoelens en hartstochten zijn.
Achterhaald lijkt dan weer Vinnais overtuiging dat, door de wijde mediale verbreiding van profvoetbal, het minder perfecte spel van amateurs geen interesse opwekt. Ik zou menen dat het onvolmaakte, onder het mom van authenticiteit, terug in de picture staat, desnoods voor een reality show.
De slotconclusie moet zijn: ‘Onder regie van een organiserende bureaucratie zorgt de sport net als de overige manifestaties van de cultuurindustrie voor de identificatie van de mensen met de bestaande normen en de verhoudingen die daarachter schuilen. Niet-aangepast gedrag is uit den boze op het sportveld, waar men tot in de meest subtiele psychische roerselen wordt opgevoed tot conformisme. Wat na de vernietiging van de utopische en kritische momenten overblijft van wat eens ideologie was, is (…) slechts het model van een gedrag dat zich voegt naar de overmacht der omstandigheden.’
Achteraf vindt Vinnai zijn bevindingen te recht in de leer, in het spoor van sportfilosofie à la Adorno die natuurlijk nooit een balletje had getrapt. Mij valt op dat ondanks de disciplineringsprocessen juist voetbalsterren, uit alle milieus, larger than life geworden zijn, zodat clubs en coaches in hun dienst lijken.
Vinnai’s hedendaagse evenknie René van der Gijp zou smakelijk om Fußballsport als Ideologie kunnen lachen. Maar juist door hun onversnedenheid ontroeren de stellingnames, een requiem voor een bepaald denken. Ironisch genoeg moet er een markt voor zijn geweest. Na twee jaar verscheen er al een vertaling door Peter Kaaij bij Meulenhoff.
Het was ook in 1972 dat Cruyff een betaalde voetbalclub vergeleek met ‘een soort toneelgezelschap in de (semi-)vrije sector, waarbij de leden van het gezelschap evenveel risico lopen als hun leiders’. Hij waarschuwde dat goede spelers vertrekken uit Nederland, omdat elders het belastingklimaat gunstiger was. ‘Dat dus de passieve recreatie in het gedrang komt. Ik dacht dat de overheid, die wel dure orkesten en toneelgezelschappen op de been houdt, aan dit probleem aandacht moet besteden.’
Toen moest de Amsterdamse heiland Feyenoord nog gaan verlichten.

maandag 2 juni 2014

Witte olifanten (in gele truien)


Het bericht vandaag dat koning Juan Carlos terugtreed, deed me beseffen dat ik niet wist dat de man nog leefde. Even later schoten me redelijk recente jachtfoto’s te binnen waarop hij stond afgebeeld met een verslagen olifant. Ik had me bezondigd aan een uitdrukking die me prompt werd geleerd: het negeren van de (witte) olifant in de kamer.
Vrij zeker is dat de koning op de troon kwam na het terugtreden van Franco. Aan het pijnlijke proces dat daaraan voorafging, heb ik wel een herinnering. Om precies te zijn refereert Duco Hellema in Nederland en de jaren zeventig aan de toespraak van Den Uyl bij een demonstratie in december 1975 te Utrecht, met megafoon op een auto, tegen het Franco-regime: ‘dat liggen in de zon aan de Costa Brava verraad is’.
Een fraai staaltje van wat ik nu als links populisme zou betitelen. In genoemd decennium bestond vooral – vermoed ik, het onderzoek moet nog worden gedaan – rechts populisme. Zoals van liberaal Hans Wiegel, in 1971 als ‘hyperintelligente boer Koekoek’ geïnstalleerd om ‘in te spelen op onbewuste emoties’ van potentiële kiezers, en wiens zekerheden over steunfraude en over socialist Den Uyl die Sinterklaas was, gretig aftrek vonden.
De grootste populist van die tijd ontwaart Hellema echter in de figuur van Dries van Agt, die als katholiek destijds echter de kerk in het midden heette te houden en heden opgeschoven is in de richting van Den Uyl. Waar geen hond meer weet dat zijn Ethisch Reveil uit 1977 zich kantte tegen ‘de morele verwording van Nederland’, is in het nationale geheugen opgenomen dat Van Agt het ene toneelstuk na het andere opvoerde over zijn liefde voor de fiets, die hem zelfs op het podium bij Joop Zoetemelk bracht toen deze de Tour won.
Inmiddels moet ik echter ook denken aan een liefde voor de fiets die destijds uitgesproken werd in de talkshow van Sonja Barend. Daar werd een maniakale cyclist live door zijn vrouw voor de keuze gesteld: zij in zijn bed of zijn racefiets.
Helaas koos hij goudeerlijk (maar weinig complimenteus voor de vrouw).
Men projecteert in de verontwaardiging over vanzelfsprekendheden van fatsoen en recht wat af, maar was die keus onaannemelijk of utopisch? Sinds vandaag moet ik het antwoord schuldig blijven. Dat komt niet, met alle respect voor zijn jachtgeweer, door Juan Carlos, maar door een jarenoud bericht uit Schotland dat ineens tot de populairste posts behoort op de onvolprezen website van de BBC: er was een van onder ontklede meneer in een hotelbed aangetroffen in compromitterende activiteiten met een rijwiel.
O tijd dat Luis Ocana nog probleemloos van Merckx en Zoetemelk won (mocht hij niet zijn gevallen).