maandag 27 januari 2014

Cross Your Heart


Zonder pertinenties geen betrekkingsdrang? Bij het inhalen van het nieuws tijdens slenterende boekenconsumptie waande ik me zo ongeveer – de beeldspraak hapert – een rij dominostenen. Mij gewerd het Einde van het Feminisme. Het schijnt er niet meer om te gaan wie in huis de broek aanheeft, noch dat alle bewoners ’m zelf kunnen ophouden, maar dat iedereen dat zelf beslist. Daarna kwam er een beschouwing over de trend armoede te zien als keuze.
Voor ik het wist, heette het bruggetje Margaret Thatcher die bij mijn weten nooit een broekdragend type geweest is, maar die armoede een ‘fundamental character-personality defect’ had genoemd. Was die boude uitspraak dan een teken van emancipatie?
God mag het weten. Maar die hebbe haar ziel. Zijn huidige plaatsvervanger op aarde, paus Franciscus, laat in zijn naam al uitschijnen dat hij zich beroept op Franciscus van Assisi. De film Iron Lady herinnerde me eraan dat Thatcher dat bij haar aantreden eveneens deed, voor Downing Street 10, omringd door de pers. Wel ging de heilige aan Thatcher niet voor wegens nederigheid of liefde voor de natuur, maar omwille van zijn kwaliteiten als verbindingsspeler: ‘Where there is discord, may we bring harmony. Where there is error, may we bring truth. Where there is doubt, may we bring faith. And where there is despair, may we bring hope.’
Bij Thatchers overlijden had ik over deze scène gelezen, maar het was een beetje veel dat toen over haar werd geschreven. En op het historische moment zelf verkeerde ik als veertienjarige in mijn eigen prehistorie, volgens welke Franciscus van Assisi hooguit de linksbuiten kon zijn van het team waarnaar Michel van de Korput een lucratieve transfer zou maken (maar zijn vrouw kreeg heimwee).
Een latere uitspraak van Thatcher, ‘There is no alternative’, was mij wel bekend. Zoals aan iedereen, eventueel onder de weinig feministische afkorting Tina. Door het lezen van E.F. Schumachers Small is Beautiful uit 1973 weet ik nu dat Thatcher ermee citeerde. Het boek zelf, vertaald als Hou het klein, is overigens verbijsterend actueel. Het schetst en voorspelt milieu- en energieproblemen door overconsumptie, identificatieverlies door schaalvergroting en verstedelijking, enz. Schumacher signaleerde toen al dat rijken rijker werden en armen armer. Het Mattheuseffect in zijn versie: ‘Niets is zo succesvol als succes, niets leidt zo tot mislukking als mislukking’.
Dankzij Small is Beautiful mag genoteerd dat Thatcher met ‘There is no alternative’ nota bene een Nederlander citeerde. Sicco Mansholt trachtte voor de toenmalige EEG boerenkielen te strijken met technologie en rationalisering. ‘Meer, sneller, verder, rijker zijn de wachtwoorden van de huidige samenleving’.
Aan die dynamiek viel zijns inziens niet te tornen. Volgens Schumacher wel. Zou hij daarmee een vrouwelijk standpunt innemen? Feit is dat Mansholt no alternative zag in zijn beginjaren bij de Gemeenschap en dat hij toen de rode stier genoemd werd. Feit is eveneens dat hij vlak voor zijn pensioen op dat standpunt terugkwam onder invloed van het Meadows-rapport maar zeker ook van Petra Kelly (die de Canto General van Neruda op haar nachtkastje had toen ze werd vermoord). Mansholt werd voorstander van een zogeheten krimpeconomie en die kentering negeert Schumacher.
Frank Westerman liet fabuleus zien dat Mansholt op zijn beurt inspiratiebron is geweest voor Kennedy’s Berlijnse rede. Maar vanuit het perspectief van armoede en feminisme bepaal ik me liever tot Kennedy’s vrouw Jacqueline ‘Jackie’ Bouvier. Dat komt, zei de dominosteen van dienst, door de simultane lectuur van Der Tod und Das Mädchen IV van Elfriede Jelinek.
In een vernietigende tekst van één lange alinea laat zij Jackie redeneren – en reduceren tot een bewust bedrogen echtgenote. De presidentsvrouw propageert spaarzaamheid tegenover de privésfeer, desnoods met een reusachtige leegte als omhulsel. Of ze een broek draagt doet niet meer ter zake. Met varianten van de cirkel, vierkant, bol en ruit berustten zelfs haar kleren op lijnen uit een grondvorm. Haar mama had haar familiegetrouw gevoed met discipline en ze had gezegd dat ze met een rijke man moest trouwen. Deze kreeg al zijn testosteronstreken vergoed van zijn papa, ervoer Jackie vervolgens. Zulke autonomie kent bij Jelinek een U-bocht: ‘Pas als je overal opvalt, heb je je echt aangepast.’
Kun je kiezen voor rijkdom? Is dat een kwestie van zelftucht? Vrouwelijke autonomie via de calculator? Nogal een wordy rappinghood, dunkt me. Veel cynischer valt het niet te verzinnen, zolang ‘werk’ niet is gedefinieerd en geïsoleerd van ‘vrije tijd’. En tegenkanting vanuit feministische invalshoeken leidt onvermijdelijk tot het gevoel van belering uit naam van hen die de verlichte staat al bereikt zouden hebben, en zoiets verloopt in een multiculturele samenleving ver over de gezindten heen.
Zou Jackie Bouvier een inspiratiebron geweest zijn voor de eega van een recentere politicus-hormonenbom? Nee, Veronica Lario heeft zich aan hem ontworsteld én daarbij gekozen voor rijkdom. Er was onlangs immers nog een berichtje: dat zij als alimentatie dagelijks 3.835 euro krijgt van Silvio Berlusconi. Eigen schuld, dikke bult! Maar waar doet me dat spreekwoord aan denken? Aan zwangerschap of oedeem?

vrijdag 17 januari 2014

Mars in zicht


Regisseur Luis Buñuel (1900-1983) zag film doordringen tot de publieke sfeer. In zijn memoires Mijn laatste snik vertelt hij behalve de livepianist bij vertoningen de explicador te hebben meegemaakt. Een seculiere pastoor? Naast het scherm staand verhelderde en voorspelde hij de handeling. Het rondebordje van de juf van de boksmatch is vervangen door cijfers van de jury, die worden gelegitimeerd.
Buñuel verklaart de explicador uit de nieuwheid van het medium, om tegemoet te komen aan ervaring en vakkennis die nog moesten inslijpen. Onbewust, stelt hij, leerden we intussen filmtaal spreken. Inderdaad is een peuter nu al gewend aan montage, simultane handelingen en flashbacks. Hoe fabuleus schakelt de navolgende integrale tekst in Barbapapa op Mars: ‘De reis verloopt goed. Mars is in zicht’.
Heeft dit stripverhaal de beruchte auctoriale verteller uitgebeend? Vooral in de negentiende eeuw, toen de industrialisering dusdanige sensaties verwekte dat een hoogrendementsketel niet de eerste besogne was, draaide deze meneer overuren. Hendrik Conscience zette hem in om bij personages te laten doorschemeren wat de lieve lezer van hen vinden moest. Of nou ja, doorschemeren – leunen met het volle gewicht op types die niet anders dan les autres kunnen zijn:

‘platte hoofden, waerin geene ruimte is tot het bevatten van een verheven gedacht; zware styve wenkbrauwen, die over de oogen zakken en aen den blik iets geven van den tyger als hy zijn prooi beloert; dunne lippen, het kenteeken van laffe arglist; bloed dat gloeit onder de ruwe huid des aengezigts en de onstuimigheid der dierlyke driften verraedt. Voeg daer by den grimlach des haets, den sluipstap der verrassing en het vlugtig rondzien der waekzaemheid, – en gy zult ene volmaakt denkbeeld hebben van zulke menschen.’


Het is klein bier om hier de spot mee te drijven, ook als zijnde achterhaald, maar de passage heeft zijn eigen irritante charme. Belichaamt het een era of is het commentaar erop? Interactie met een omgeving sluit eenrichtingsverkeer uit; men is tegelijk vader en kind van zijn tijd.
Mij lijkt de figuur van Herbie Hancock hier inzichtelijk. Hij mag boeddhist geworden zijn, in de loop van zijn leven speelde hij als pianist niet alleen met soms kakelverse beroemdheden, hij ging daarbij mee met een veelheid aan trends en genres – soms na popularisatie, soms daar de aanzet toe gevend. Bijhouden en kanttekenen. Volgens Hancock schreef hij aan het begin van zijn carrière zijn autobiografie met ‘Watermelon Man’, maar vanuit ongrijpbaarheid als anti-essentialistische essentie is hij in ‘Chameleon’ zijn persoonlijke explicador geweest, en evengoed in ‘Hang Up Your Hang Ups’ (op Man-Child, een destijds bekende titel van David Jonas en Doris Klein over infantilisering).
Dan maar geen commentaar? Louter singulariteiten? Gonzalo Millán heeft de wankele staat van verlossing bedicht, waarin oerangst kan zuigen nooit meer de weg te worden gewezen. Misschien noemde hij dat plaatje daarom Niemand:

De straten zijn stil
en verlaten. Alleen de schaduwen
van de bomen steken over.

Je hoort geen vogels, geen claxons,
zelfs niet de dreigende motor
van een altijd naderende auto.

De liften, de trappen
en de gangen in de gebouwen zijn leeg.

In een keuken een plas
om een ontdooiende
ijskast
de rekken zijn leeg
en de deur staat open.

Geconserveerd in het ijs
ligt alleen nog een doperwt
heel klein, rond en groen.

Natuurlijk komt dominante duiding achterhaald over. Ik ervoer dat gevoel bij de zesdelige BBC-serie Freud uit 1984. Ze lijkt eindeloos. Of de dialogen zich nu afspelen tegen het decor van een studeerkamer, een koffiehuis, een archeologische site of een bos, ze klinken als reacties bij monologen van de nooit in afwezigheid versagende titelheld, die de ene sigaar na de andere aansteekt. Uit eigen doos, want het in driedelig pak gestoken personage fungeert als explicador van de psychoanalyse. Getoonzet met aanzwellende strijkkwartetterij wekt de serie een negentiende-eeuwse indruk, maar dan is wat ik ‘eindeloos’ noemde gekleurd door updates.
Onvermijdelijk laten ze lege ruimtes. De heden scherpere montage, een equivalent van het zappen, heeft andere verlangens verwekt. Er is zelfs dat beweerd dat lengte als polemiek is ontstaan met onafgewerkte, quasi-suggestieve tafereeltjes. Megafilmprojecten als Heimat en La meglio gioventù zijn evengoed televisieseries – een economische behoefte bevredigend die in laatste instantie kennistheoretisch is? Zelf een nogal verwoed lezer ben ik op zeldzame wijze uit mijn sokken geblazen door het ampele, ‘op ware gebeurtenissen’ gebaseerde televisiedrama Unsere Mütter, unsere Väter.
Dat volgens het cliché door de geschiedenis heen achterhaaldheid steeds nieuw kan worden, bewijst de mediacratie nog het sterkst. Populair zijn mensen die soundbites kunnen verkopen, en dus binnen elk kader de explicador uithangen. Zonder hen hoeven talkshows niet eens te proberen te overleven.
De explicador geeft distinctie aan degenen die hem inhuren. Nu informatie naar hartenlust te knippen en te plakken valt moet, koste wat het kost, content worden gehaald uit de duiding ervan. Door mijn trouwe pispaal van de opinist? Deze gaat in elk geval anders te werk dan zinnetjes naast een artikel voorbij de 400-woorden-grens die samenvattend ogen maar citaat zijn door knippen en plakken in de tweede graad.
Thans, in wat eveneens het jaar wordt van de Olympische Zomer- en Winterspelen en Wereldkampioenschap Voetbal, over naar het modernste archetype van de explicador in wie de zijlijn is ingebakken, tijdens de rust van evenementen: de sportdeskundige. Verteller en personage Johan Cruijff heeft ook hierin innovaties doorgevoerd. Als enige op het ondermaanse stapelt hij als explicador woorden op en bemoeilijkt het begrip. Steeds de flirt met hermetisme, omdat zijn soundbites de schijn van werkelijkheidswaarde hebben: ‘Je moet appels nooit met peren vergelijken. Je kunt alleen zeggen: het is allebei fruit. En als ik zou willen dat je het begreep, legde ik het wel beter uit.’

donderdag 9 januari 2014

Nanapen


Gennaro Pellicia, koffiemeester van Costa Coffee, verzekerde zijn tong voor zo’n elf miljoen euro. Ik kwam dit feitje weer tegen in de inleiding van het mooie boek Hollandse luchten. Dat Pellicia tot de waarborgsdaad overging biedt stof voor allerlei emoties, en is van een afstand te begrijpen. Mij boeit een consequentie: dat zijn tong alleen in perfecte staat kan zorgen voor herhaling. Van de saaiste soort? Zonder steeds dezelfde kwaliteit van bonen kan Costa Coffee acquireren wat het wil, maar gaat het op de fles.
Ik zit in dit freempje door een spel dat zich de laatste tijd mag verheugen in de belangstelling van het taalkundig genie: na-apen. Alles wat mensen om haar heen zeggen, loopt kans gekaatst te worden. Mij enerveert dat en de aanstichtster evenzeer. Wanneer bij een keuzevraag de gourmande aan haar vraagt ‘Wat wil jij?’ en vervolgens opteert voor wat haar grote zus wenst, dan rechtvaardigt ze dit desgewenst met de kreet ‘na-apen’.
Dat de koffiemeester van Costa Coffee daar zijn vak van heeft weten te maken om door te proeven continuïteit te bewaren, is voor mij even ongrijpbaar als het spelletje toen ik het zelf speelde. Destijds gespeld als ‘naäpen’ kon ik het woord niet eens uitspreken – ik noemde het ‘nanapen’. In het woordenboek geldt nog altijd de betekenis ‘(iem. of iets) (op een belachelijke manier) nabootsen, nadoen’. Dat brengt een tweede evolutie aan het licht, namelijk het verschil met papegaaien: ‘onnadenkend napraten’.
Intenties blijven alles, zelfs indien men, in de cadeauverpakking van de aftandsheid, een persiflage op zichzelf heet.
Hoe zit het met na-apen in literatuur? Ooit kwam na de imitatio voor kanjers het stadium van de aemulatio, inmiddels heeft er de schijn van dat een tekst niet zozeer iets nieuws als wel iets anders moet doen. Zal intertekstualiteit blijven, nu kennis van de geschiedenis wegdeemstert en multicommunicatie bressen slaat in ondergeschikte zinnen en in basisstructuren als onderwerp-persoonsvorm-lijdend voorwerp? Bij de traditionele intertekstualiteit als herhaling met variatie valt desgewenst de tegeltjesspreuk van T.S. Eliot te halen over professioneel stelen (dat dus nooit papegaaien kan zijn?). Succesboeken worden echter wat directer geïmiteerd. Zelden met hoog rendement, en da’s maar goed ook. Anders zouden er buiten de eeuwige projectievelden formules bestaan.
Voor literatuur heten formules dodelijk, maar wie zou er een verbod op durven uit te vaardigen? Dat mij voor de hedendaagse verwachting het predicaat ‘anders’ boven ‘nieuw’ gepaster lijkt, laat al zien dat ik, helaas, geen opties meer ontwaar voor volstrekte originaliteit. Ze valt onder de vermoeiende en hovaardige aandriften. In de laatste decennia van de twintigste eeuw zwol de kritiek aan op vernieuwing annex originaliteit als concept, dat zelf blind zou zijn nagevolgd. Echolalie.
Dit heeft toch wel wat gevolgen. Net als de wereldbevolking zal het gros van de schrijvende mensheid bestaan uit meelopers. Maar waar de in zeef der eeuwen altijd een handjevol auteurs bleef steken dat vernieuwing in het vaandel droeg, maakt de nowhere man inmiddels meer kans. Ik parkeer mijn karretje in een pastoraal wij met de vraag of we niet allemaal een beetje zijn zoals hij? Het parool zou dan worden: geen pretenties meer!
Een fraai voorbeeld bracht Wolke 9 van Andreas Dresen. In die film luistert een oudere man naar elpees met treingeluiden, waarvan op elke track de locomotief eerst wordt geduid. Met zijn vrouw maakt hij soms een dagtripje zonder bestemming, etend in de coupé en naar buiten kijkend. Die vrouw vindt, vanzelfsprekend terecht, dat mannen pas soldaat kunnen worden nadat hun moeders daar toestemming voor hebben gegeven.
Sporen van zulke antiovertuigingen zijn te vinden in de hedendaagse politiek. Zeker in België, waar de nakende verkiezingen van 2014 een omwenteling beloven. In het huidige paradigma lijkt de term contrarevolutie adequater. Ze tracht ongedaan te maken wat bij het na-apen van rituele vernieuwingen kapot zou zijn gegaan.
Wie had dat kunnen voorspellen? Kunstenaars? Of rijmt dat met het achterhaalde plaatje? In zijn eerste Burgermanifest uit 1991, dus vlak na de val van de Muur en vlak voor de opkomst van internet, zag Guy Verhofstadt, pleitbezorger van innovatie, een uitbarsting van creativiteit in het ‘volksculturele landschap’ [zijn cursivering]. Met name bij jongeren, een werkelijkheid die zijns inziens werd genegeerd: ‘Ze ontwerpen kleren of theaterdecors, zijn met popsounds en computerprogramma’s in de weer, restaureren oude meubelen of gebruiksvoorwerpen, stichten een orkestje, richten een videostudie of zeefdrukkerij op, geven een nieuw design aan lampen, interieurs of huisgevels, schrijven boeken over grootmoeders keuken’ [mijn cursivering].
Uit de hoge hoed van de geschiedenis kan natuurlijk ieder zijn gelijk toveren. En in het voorbeeld, een lofprijzing op de ‘spontane’ vrije markt die gesterkt wordt door liberalisering, diende cultuur ook minder de do it yourself-mentaliteit van pakweg de punkbeweging dan een zelfstandig ondernemerschap ten bate van de hatchback voor de gesneden wortelen in gezinsverpakking.
Tegenover de overheid werd het parool: laat me met rust! Om deze morele cocooning kon Verhofstadt in het tweede Burgermanifest uit 1992 niet echt lachen, maar zei zo’n optreden te begrijpen. Dit zou de realiteit zijn geweest: ‘De Pool of Italiaan is nog net aanvaardbaar, want Europeaan, de Turk of Marokkaan al lang niet meer.’
Ons staat ten slotte bij dat in het Latijn lingua zowel taal als tong betekent.
Heeft na-apen domweg een spanning die onwisbaar is? Onlangs bleek voor strenggelovigen geen gebod zo streng, of het bracht wel een dispensatie met zich mee. In die geest herinner ik me ook het spelletje. Het was een aaneenschakeling van pogingen om vóór de ander te komen, en nooit het origineel te zijn. Monkey’s the one who laughs last.