maandag 30 december 2013

‘Aardappelactiviste gearresteerd in Delhaize’


In zijn biografie liet Winston Bogarde optekenen hoe hij uit militaire dienst ging: door op de Veluwe tijdens een strafwacht zijn geweer in de struiken te gooien en te vertrekken. Hij meldt zich na drie dagen bij zijn kazerne en wanneer bij de strafuitoefening een sergeant commentaar geeft loopt hij opnieuw weg. Bogarde krijgt geen S5 (‘mensen zeggen dat het slecht is voor je cv’) en begint bij Sparta.
Het jaar 2013 heeft het lekkerste voor het laatst bewaard. Het wordt fabuleus geserveerd door Het Laatste Nieuws: ‘Rik Torfs geeft aardappelactiviste haar job als onderzoekster terug’. Inderdaad heeft de KULeuven het ontslag van Barbara van Dyck ongedaan gemaakt, tweeënhalf jaar geleden aangezegd omdat ze weigerde activistische methoden in de ban te doen.
Als ik met de benen in de kippenjus de routine opneem, dan treffen me de reacties op dit nieuws. Het is her en der vermeld, en Van Dyck mocht van De Morgen in 669 woorden vertellen hoe blij en vastberaden ze was.
Wat treft, bovenmeestertje? Ik verwijs naar mijn posting over Ruth Joos en de vele culturele namen die verontwaardiging uitspraken dat hún radioprogramma stopgezet werd en zij herplaatst zou worden op de zender. Na Joos’ mededeling ‘Het is mij door de VRT verboden om te reageren’ werd de culminatie bereikt in een tekening van de presentatrice met twee gekruiste pleistertjes op haar mond.
Vóór het nieuws over Van Dyck, die werkelijk geen vrijheid van meningsuiting had beleefd, kwam het bericht dat Joos voor de televisiezender Canvas ging werken. Dat werd vaker vermeld, en Joos mocht van De Morgen in 2217 woorden en van De Standaard, aan twee journalisten, in 3662 woorden vertellen hoe verdrietig en vastberaden ze was.
Misschien doordat Overpeinzingen van een eenzame wandelaar vers in mijn geheugen ligt schijnt het me toe dat openbaarheid rare druk zet. Op iedereen werken reële en ingebeelde krachten in, zodat bij een terugblikkend verslag over het heden enig martelaarschap optreedt. Overmoed, bescheidenheid, eerlijkheid, relativering, verabsolutering en redelijkheid roepen door elkaar. Joos doet dat innemend, bijvoorbeeld over de steunbetuigingen uit de cultuursector:

(lange stilte) ‘Dat klinkt wellicht heel fout, ik zal het fluisteren, maar eigenlijk hebben die me niet zoveel gedaan. Is dat erg? (lachje) Wél de reacties van luisteraars – ik moet nog een systeem vinden om iedereen te antwoorden. Weet je: verering voel ik niet meer. Ik denk nooit meer: wauw, die zegt dit of die vindt dat. De meeste van die BV's heb ik al eens ontmoet, en Tom Lanoye moet ook gewoon naar de Delhaize. Toch? Ik weet hoe het werkt, hoe vluchtig het is, ik kijk daardoor. Ik dacht vooral, toen ik constant in de krant stond: en volgende week ben ik alleen.’


Luisteraars vormen een buffer. Door zich te presenteren als literatuurliefhebster houdt Joos afstand tot de culturo. Maar die was toch een verzinsel van zure, egocentrisch assertieve provincialen? De toorn op het verdwijnen van Joos’ programma heeft, vrees ik, het bestaan van culturo’s bevestigd. Net als in het citaat de lange stilte, die knipoogt naar een door media zelf legendarisch gemaakt moment uit Joos, vallen ze onder de noemer selfie.
Of ontgaat mij iets? Ruben Östlunds prachtfilm Involuntary / Happy Sweden brengt vijf verhalen vanuit telkens één camerastandpunt (dat minuten kan aanhouden). Steeds zie je wat, steeds zie je het meeste niet. Naarmate zo’n aangerichte halfblindheid langer duurt, leef je intenser mee.
Joos blijkt degene die ‘zes jaar lang alles las wat hier te lande verscheen’. Relatief lijkt het eenvoudiger om na een voetbalwedstrijd te moeten vernemen: ‘Winston Bogarde was zo slecht dat zelfs de cornervlaggen voor hem bogen.’
Joos’ tot aan de laatste snik gedocumenteerde jaren bij de radio tikten aan voor haar bovenacademische autoriteit. Nog schriller verschilt het interview met Barbara van Dyck:

Zou u, met de kennis die u vandaag heeft, niet meer deelnemen aan de actie?
‘Als je alles op voorhand zou weten, zou je nergens aan beginnen. Laat ik stellen dat ik het belangrijk vond dat het debat over de genetisch gemanipuleerde gewassen in de landbouw en de rol van universiteiten daarin op gang kwam. In dat opzicht was de actie de moeite waard. Het is ook niet alsof ik op een dag het idee had om aan zo’n actie deel te nemen. Acties van burgerlijke ongehoorzaamheid groeien, nadat ik jarenlang tevergeefs heb geprobeerd om een belangrijke maatschappelijke kwestie op de agenda te krijgen.’


Hoe komt het toch dat, Anne Teresa De Keersmaeker niet te na gesproken, vooraanstaande cultuurmensen, wier engagement buiten kijf staat, hierover zwegen? Geen van de 34 namen die zich bij de Joos-commotie meteen aandienden heeft volgens mij in al die tijd een woord gespendeerd aan Van Dyck, op KUL-rector Torfs uiteindelijk na. Zou haar zaak onwelkome associaties hebben verwekt, en een eigen peergroup (waarin ik dan zou belanden)? De site DeWereldmorgen, die wel over haar berichtte, is een ‘extreemlinkse blog’ volgens de ombudsman van De Standaard. Dezelfde krant gaf bij de naam Apache de toelichting ‘radicaal-linkse nieuwssite’. Heeft De Correspondent in Nederland ook zo’n reputatie?
Er bestaan zebrapaden waarin ook buiten de hoogtijdagen ’s avonds een soort kerstverlichting knippert.
Van Dyck was de wacht aangezegd nadat ze actie gevoerd had voor diversiteit en tegen machtsconcentratie. Zij had kunnen vertellen dat ook cultuur Monsanto’s herbergt. En dat het stopzetten van Joos niet alleen onzeldzaam is, zelfs binnen de peergroup, maar past in een anti-ideologische ideologie die al eventjes de toon aangeeft.
Wat nu, zei onder meer Pichegru. Hetgeen Van Dyck meemaakte eindigde als een sprookje, overgeleverd op de soundtrack van onze tijd, hier door Bow Wow Wow:

A bit bam-boogie and a booga-rooga
my cassette’s just like a bazooka
a bligger a blagger a blippity-blop


Laat dit bij wijze van goed voornemen, begeleid door Labtrio, veranderen in rietsiebie rietsiebaa rietsieboem. Patat?

Naschriftje

Vanuit selfie-perspectief is het misschien nog de moeite waard te vermelden dat De Standaard vlak voor de jaarwisseling wel twee belangrijke literaire nieuwsfeiten verstrekte waaraan auteurs evenmin ruchtbaarheid hebben gegeven. Op de vraag ‘Welk boek van 2013 verdient een tweede kans’ antwoordde Christophe van Gerrewey althans: ‘In oktober zou in de Grote Bellettrie Serie van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep Wilhelm Meisters leerjaren van Goethe verschenen zijn – meer dan 200 jaar oud, maar een onvoorstelbaar actuele, onnozele en net daarom herkenbare roman. Op basis van een drukproef maakte ik in september een lange bespreking voor het tijdschrift De Leeswolf. Toen besloot een manager om de reeks te schrappen, en werd ook De Leeswolf ingekrompen’ (20-12-2013). Een mededeling voor insiders? De Grote Bellettrie Serie wou (vertalingen uit) de wereldliteratuur beschikbaar houden en De Leeswolf is bij mijn weten het enige frequent verschijnende papieren alternatief voor letterenbijlagen. Het is pluriformer en de aandacht is minder persoonsgericht.


zaterdag 21 december 2013

Hans Groenewegen (7)


In juli verschenen herdenkingsartikelen in Ophef. Tijdschrift voor hartstochtelijke theologie. Groenewegen bleek daar in 1975, piepjong, redacteur van geworden, toen het blad nog Opstand heette. Vanaf 1977 voerde hij er een poëzierubriek, die midden jaren tachtig ophield. Wegens zijn werk bij De Waarheid? Van 1995 tot en met 2010 schrijft hij weer (over) gedichten voor Ophef.
Aldus fascineert de vermelding dat Groenewegen volgens Piet Gerbrandy ‘de beste poëziecriticus van Nederland’ zou zijn. Wasemende trots van het moederblad! Tegelijk schept zo’n kwalificatie verwachtingen, terwijl in het literaire klimaat logica een soufflé is. Mogelijk gaat De Groene Amsterdammer Groenewegen herdenken wanneer zijn essays over mystiek verschijnen. Het citaat is in elk geval onvindbaar op Groenewegens eigen site, die wat dat betreft secuur was (en Mieke Tillema, de enige naam die van de achterflap van Schuimen tuimelde, alsnog vermeldt). Daar blijkt Gerbrandy beweerd te hebben: ‘een van de grootste kenners van de Nederlandse poëzie’. En is Groenewegen door zowel Dirk De Geest als Rob Schouten tot ‘één van de beste poëziecritici’ gerekend, wat in absolute termen niet goed genoeg zal zijn.
Dat dit oordeel niet algemeen is, bewees Ton van ’t Hof, zo’n anderhalf jaar na publicatie van een essay over zijn flarfpoëzie in Met schrijven zin verzamelen. Een academische Engelse passage deed hem terugdenken aan de vernedering die Groenewegen hem had aangedaan. Wanneer dat klopt, dan mept Van ’t Hof venijnig terug, door het predicaat ‘onsamenhangend’ te verlenen aan de dader – die zoals toen al bekend een hersentumor had. Zachtmoediger heeft Laurens Ham deze essaybundel eveneens zo gelezen.
De comments onder Van ’t Hofs bekentenis doen het tegenovergestelde van Awater: ontheiligen. Uiteindelijk zien ze ‘jezuïetenpraktijken’. Kiem van de onmin ligt in een alinea van nog geen 200 woorden over een flarfpraktijk. Evalueerde Groenewegen zijn vier jaar volgehouden gewoonte om dagelijks op zijn website bij wijze van lezerszelfportret een citaat te publiceren? De alinea dunkt me satirisch, maar dat wordt dus anders aangevoeld.
Volgens Wessel ten Boom was de student Groenewegen, inclusief thermoskan met koffie, een onderwijzer die alles en iedereen serieus nam. Hij licht via Van ’t Hofs flarf en begeleidende teksten concepten als auteursintentie en originaliteit door, zoals hij dat eerder in het werk van Ten Berge had gedaan. Het gewraakte stuk telt meer dan 7000 woorden, plus 36 noten bibliografische verwijzingen. Veel moeite voor een vernedering.
Wel schijnt kwantiteit een argument. Is veel tekst dan elitair? De recensie in Trouw heette tot voor kort een signalement en besloeg een hele boekenbijlagepagina met nog geen vijfhonderd, inderdaad toegankelijke woorden. De mijns inziens vooralsnog fijnste bespreking van blijven & verreizen door Johan Reijmerink zou in Trouw vier pagina’s hebben beslagen, terwijl Poëziekrant er voor liefhebbers zes nodig had met twee gulle artikelen (Hedwig Speliers en Stefan Van den Bossche) over de essayist-dichter. Mocht dat schandalig veel zijn, dan is dat oordeel met een maximum aan output geveld.
De tijden zijn veranderd, luidt een cliché. Als gezegd wijzigde op de bundelflap Groenewegens geboortejaar. In de catalogus was tevens zijn sterfdatum aangepast. De aankondiging van een hommage-avond completeerde de drieslag over blijven & verreizen: ‘Hans werkte 10 maanden op zijn weblog aan wat zijn laatste bundel zou worden, en voegde hier eigen commentaren aan toe’.
Een ander cliché is dat wie zonder zonden is de eerste steen mag werpen. Tot mijn blunders behoort dat ik als een van de meelezers van blijven & verreizen niet heb gezien dat 17 juli ontbreekt. In het oermanuscript was het een van de data die nog moesten ingevuld.
Omdat hij zich op zijn beurt gekarikaturaliseerd wist door reacties op zijn artikel over het internet, begon Groenewegen, voor zover ik weet rond 2007, aantekeningen te maken voor deze bundel, met als opzet dagtekstjes te maken die, inclusief comments, ‘authentiek’ en ‘spontaan’ oogden. Heten ze Bijbels dan ‘onvolmaakt’, ‘feilbaar’?
Ik gis nog immer naar de reden waarom Groenewegen blijven & verreizen wilde openen met 17 oktober. Mij is verteld dat op die dag geen cruciale gebeurtenis heeft plaatsgevonden in zijn leven, noch in dat van zijn intimi. Wikipedia brengt terzake ook niet verder. De verbanden met Groenewegen zijn mij althans te vaag: de Internationale dag voor de uitroeiing van armoede, sterfdatum Bachmann en Kautsky, geboortedag Michnik – de oprichting van de Katholieke Universiteit in Nijmegen lijkt een brug te ver.
Het plan om een jaar zogenaamd rond te maken moest Groenewegen laten varen. Toen koos hij als einddag 24 augustus. Wederom niets pregnants, begreep ik, maar ditmaal insinueerde Wikipedia wel. Het blijkt de sterfdatum van twee van Groenewegens favoriete dichters (Van de Woestijne, Ouwens), de Bartholomeüsnacht had plaats en bij de Muur viel het eerste dodelijke slachtoffer op te tekenen – pressie op het politieke ideaal.
Door die betrekkingen, het leren loslaten en het Icarus-flietertje dat iedereen bezitten kan, kost het nog wel even de tekst te doorgronden die Groenewegen had geselecteerd voor zijn uitvaart (Daniel 3: 8-18). Aan het slot neemt een aangebrande koning Nebukadnessar het woord tegen drie heren met Babylonische namen:

‘Is het waar, Sadrach, Mesach en Abednego, dat jullie mijn goden niet vereren en niet willen neerknielen voor het gouden beeld dat ik heb opgericht? Luister goed, als jullie je bereid tonen om, zodra je de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op je knieën te vallen en in aanbidding te buigen voor het beeld dat ik gemaakt heb ... Maar weigeren jullie te buigen, dan worden jullie onmiddellijk in een brandende oven gegooid. En welke god zal jullie dan uit mijn handen kunnen redden?’
Sadrach, Mesach en Abednego zeiden hierop tegen de koning: ‘Wij vinden het niet nodig, Nebukadnessar, uw vraag te beantwoorden, want als de God die wij vereren ons uit een brandende oven en uit uw handen kan redden, zal hij ons redden. Maar ook al redt hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet zullen vereren, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’

zaterdag 14 december 2013

Hans Groenewegen (6)


In een artikel uit 2005 over flamboyante oordelen vanuit het internet refereerde Groenewegen aan een andere bashing van Hüsgen, gevolgd door een buis op de site Poëzierapport, toen online. Nadien zou in boekenbijlagen en verkooppunten het sterrensysteem gevestigd raken. Zulke overzichtelijkheid was Groenewegen vreemd, zoals de flap van Schuimen langs de vloedlijn, zijn eerste bundel eigen essays, grimmig voorspelde: ‘Van hem geen gemakzuchtige generalisaties of nietszeggende rapportcijfers’.
Toevallig heeft de in Hüsgens verband genoemde Sonnenschein over Groenewegens essays geschreven. Het verschil met reguliere bevindingen was aanzienlijk. Recensielezers ontmoetten geen geprogrammeerd mens die gegarandeerd passierecht deed geschieden. In de investeringsredenering volstaat het niet om, zoals Groenewegen bepleitte en Sonnenschein in de praktijk bracht, zich breed te informeren. Het persoonlijke surplus, dat blijkt de trigger.
Is dit al eng, een kritisch huldeblijk (Erik Lindner) aan Groenewegen, in een PIW-rubriek die ook toegeschoven zal zijn door het Productiefonds, liet ‘Hans’ acteren in een dichterswereld, bijgesneden op contacten, en schreef hem karaktereigenschappen toe: hij had naast ernst en beschaving mogelijk gevoel voor humor. Het betoog liep, net als in deze reeks, via een allegaartje van beschouwende teksten. Daar werden literaire posities herordend en sneefde de wereld: ‘Of Nederland eerder aan de noordkant van de grens tussen de Verenigde Staten en Canada dan aan de zuidkant ligt, wil ik in het midden laten.’
Met de publicatie van zo’n tekst laden de opdrachtgevers de verdenking op zich dat ze hun brandstof halen bij een buitenmaatschappelijk netwerk. Daarmee bevestigen ze vooroordelen bij het cultechtpaar Henk en Ingrid die hen bekostigen. ‘Inteeltpapegaaien, alleen met elkaar bezig’. Hoe had het duo geoordeeld over Groenewegen, wiens visitekaartje in lichaamswater luidde: ‘nomade, tuinman, boekanier’? Behalve een woordspeling herbergt de laatstgenoemde functie opstandigheid, tegen de bestaande verdeling van bezit – om daar persoonlijk beter van te worden.
Zijn leven stelde Groenewegen dan wel in dienst van poëzie, in de omgang had hij voor anderen belangstelling die, zeldzaam, buitenbiotopisch was. Pure noodzaak? In zijn grootste krachtproef, een essay over Ouwens die Faverey zou hebben herschreven, delen dichters ‘het gevoel van zelfironisering dat hoort bij het besef van het tragisch karakter van hun grootse onderneming’.
Groenewegens eigen poëzie kon somber en galmend zijn én vrolijk en licht. Misschien is dat mede de invloed van multi-instrumentalist en zanger Hans-Eckardt Wenzel, die in zuurstofschuld samen met een evangelist en een sprookjesfiguur wordt bedankt voor op verzoek van Christen Democratische Verkenningen geschreven regels als:

overgrootvader, waarom hebben wij nederlanders zulke grote ogen
omdat je bang bent, meisje, bang te verliezen wat je niet kunt behouden

overgrootvader, waarom hebben we zulke lange neuzen
oh jongedame, omdat we niet verder kunnen kijken dan onze neus lang is


De Henk-en-Ingrid-sjabloon past Groenewegen evenmin omdat hij zich als eenling allerminst het centrum van de wereld waande. Na twee decennia denken over poëzie werd hij als autonoom essayist op 46-jarige leeftijd waarlijk opgemerkt met Schuimen langs de vloedlijn. Die titel belooft dat hij jut wat anderen hebben achtergelaten, veelal poëzie die ‘autonomistisch’ heette en waarvan de sleutel op de wereld zou ontbreken. Er glinstert een strofe doorheen uit Grondzee waarmee hij twee jaar eerder voor oog van de buitenwereld was gedebuteerd:

blijf ik hier staan, blijft het licht
tegen mij op stromen, zodat, zoals de bomen
uit schemeringen, ik uit mijn schaduw
word opgericht, het binnenste lichaam verstuift
gedurig, kan het zijn dat ik daar ooit was,
want, woelde ik ze in dit zand op,
ik zou kokkels aan hun windingen kennen
uit slakkenhuizen en hem zag ik, hij
schooit door de schuimrand van de vloedlijn
aflandige wind, geen overkant
engeland zal gewoon gezonken zijn.


Boekanier en jutter zijn complementair. Tevoren weten ze niet wat ze binnenhalen, wel wat gerechtigd is.
De titel van een andere zelfstandige essaybundel, Overvloed, lijkt eveneens door een eigen strofe aangekondigd, in en gingen uit sterven:

waar moet je hier waar wij langs gaan ademhalen, in deze overvloed
zonlicht, bosrand, zuurstof, dauwlicht, uitzicht, vogelzang, doodsbericht, ademhalen


Deze nevenschikking maakt werkelijkheid in dezelfde werkelijkheid door zo genuanceerd mogelijk te kiezen. Loslaten en vasthouden in dezelfde beweging. Hier staat gerechtigheid onder de zwaarste druk. Dat verklaart waarom Groenewegens argumenten soms tergend redelijk overkwamen en waarom, omgekeerd, zijn ergernissen teksten van grootste gemene delers betroffen. In één auteur zag hij al een knooppunt van talloze opvattingen. Hij ontgordde clubjes op interne tegenstrijdigheden. Was dit een vorm van self defense? Met zijn achtergrond kon hij snel worden beticht van dogmatisme (zodat de ‘hij’ in de Grondzee-strofe één betekenis zou opzuigen).
Groenewegens artikelen waren het tegendeel van elitair. Hij toonde hoe geven en terugnemen in een interpretatie uitpakt. Voor lezers kan dat sensationeel of saai zijn, maar voor het object resulteerde dit, in de woorden van Sonnenschein, in een ‘reconstructie van de ontwikkeling van het oeuvre dat op zijn werktafel ligt’. Dat dunkt me exacter uitgedrukt dan de subjectidee van ‘een soort wetenschapper met veel empathie voor wat er op tafel ligt’ (Paul Demets). Juist eigen bedenkingen wilde Groenewegen overwinnen, in een inclusieve aanpak.
Laat ontdekte hij dat de notitieachtige, uiterlijk onaffe vorm van blijven & verreizen evengoed alles mogelijk maakte, zelfs in het draaien aan de exhibitionismepercentageknop – loslaten! Bizar is dat Groenewegen die bundel in zekere zin heeft vastgehouden en voltooid door om reacties te vragen van dichters. En omdat hij over de meerderheid van hen had geschreven, kon dat verzoek gelden als een return on investment. Zoals hij eens, memoreerde Dick Boer, Heiner Müller bezocht om te vernemen of hij hem in zijn scriptie over Mauser goed had begrepen.
Minstens zo bizar is de werkelijkheidswaarde van Henk & Ingrids netwerkidee. Iedereen dicht immers tegenwoordig en reacties op het tragische overlijden van prozaïst Thomas Blondeau openbaarden dat er succesvollere auteurs bestaan. Hoe valt de concurrentiedrift op het niveau van sappelaars te beteugelen? Consensus kan niet anders dan pragmatisch zijn en wenst geen ontwikkeling van het genre. Veronderstelt het Twitterbericht dat Groenewegens overlijden ‘een aderlating voor de poëziekritiek’ was toch een teamgeest en een gemeenschappelijk project?

Nawoordje

De Twitteraar heeft de slotvraag inmiddels negatief beantwoord. Hij laat Groenewegen onvermeld in een stuk over een materie waarover deze hier (en anderen daar en daar) had geschreven.


dinsdag 10 december 2013

Hans Groenewegen (5)


Een halfjaar nu. De neiging passages te wegen aan Groenewegen gewijd. Een kind kan zien dat ze uiteraard niet even geïnspireerd zijn, de volwassene die dat aanwijst reserveert voor zichzelf een plaatsje op de plank met azijn. Van dat vocht bestaan variaties (naar verluidt ben ik een heiden met protestantse opvattingen en katholieke eetgewoonten).
Ik besef Groenewegen laat te hebben leren kennen, lang na cruciale politieke evenementen in zijn leven. In Zomergasten vertelde Beatrice de Graaf dat in de jaren zeventig en tachtig, vanuit hun traditie, 9.000 tot 12.000 protestantse Nederlanders naar de toenmalige DDR gingen voor ‘een dialoog’. Een aantal waar hoop uitspreekt – die vergruizeld is met de val van de Muur. Enige voormalige krantencollega’s van Groenewegen wendden de steven in Alles moest anders. Het onvervuld verlangen van een linkse generatie, terwijl hij zelf zijn geweten afgraasde in Hete herfst aan het begin van een ijstijd. Van dat boek moest Heldring niks hebben. Ik betrap me erop niet in een bibliotheek te zoeken naar de ins en outs van zijn kritiek.
Dat ik over de val van de Muur ook wat gemeld heb, zonder ervaring ter plekke, legt over deze notities een vreemd vlies. De laatste maanden luister ik geregeld naar de Village Vanguard Recordings van John Coltrane, en denk dan dat diens steeds hernomen pogingen ergens toe hebben geleid. Wel steun ik, getuige Groenewegens recentste poëzie in blijven & verreizen, een bedenkelijke trend:

“het is nu vijf jaar geleden dat mijn vriendtheovangogh werd vermoord”, zoals een ander gezegd en als weer een ander in een interview zus of zo hier en daar na een jaar of vier of drie, zoveel vrienden doken in die jaren op, als veteranen in wageningen, elk jaar meer voormalige bs-ers paradeerden aan het voormalige lid van de nsdap voorbij, zo zou, zou zo mijnvriendtheo het zelf gezegd kunnen hebben in andere bewoordingen, dwars door elk argument van wie dan ook heen, sneed koekblikvincent nog zijn eigen oor af, mijnvriendtheo naaide van zijn gesprekspartners de lippen dicht, onze handen zijn gebonden, door de kennis van nu, die deze uitkomst niet heeft gewild, niemand van ons heeft gewild, maar mijnvriendtheo wist als geen ander, en dat hebben we geweten en niet vergeten


Hier zijn ironie, woede, associatie, moralisme, onredelijkheid, hoon, luciditeit en engagement onontwarbaar vervlecht. De notitie eindigt zonder punt.
Laattijdig las ik het Awater-interview met Groenewegen, dat relatief breed aandacht kreeg. Het bevat één prachtige, optimistische zin: ‘Je zou kunnen zeggen dat poëzie een ruimte is waarin je werkelijk iets kunt tegenkomen dat vreemd aan jezelf is.’ Groenewegen spreekt het vermoeden uit dat in zijn teksten zijn geloof onzichtbaar is wegens permanente aanwezigheid. Hij bekent moeite te hebben met gelovigen die willen vasthouden ‘aan iets’.
Ik snap nu waarom Groenewegen na dat interview gepercipieerd werd als een heilige. Zijn nakende dood wuift hij min of meer weg door de pijn naar de nabestaanden te verleggen. Waarom wordt zoiets klakkeloos overgenomen? Juist met een onbedaarlijke liefde, waarvan blijven & verreizen vele proeven geeft, zou een afscheid hem zwaar moeten vallen. Terecht heeft Erwin Jans in De leeswolf opgemerkt dat ‘het niet-eindigende gesprek met de geliefde de bundel zijn ruggengraat geeft’. En krachtiger dan ooit is de natuur omringender en Groenewegen eigener. Een kwestie van interpretatie? Meer dan de interviewtitel ‘Leren loslaten’ bedroeven me de erbij geplaatste foto’s van de dichter, verwikkeld in een sterfproces. Aan wie is de hulde wanneer dit wordt vastgelegd?
Op blijven & verreizen zijn recensies gekomen. Niet veel, niet weinig en altijd met sympathie. Mij viel een refrein op, gezongen op het internet (Joost van der Vleuten) en in een gerenommeerd dagblad (Janita Monna). Het refrein hecht aan complexiteit en niet-onmiddellijke toegankelijkheid een waardeoordeel. Daarmee legt het schotten rond een genre. Ik citeer Trouw: ‘Zijn poëzie zal ook na zijn dood geen grote lezersschare trekken, daarvoor is hij te veel een dichter voor dichters.’
Zijn dichters aparte mensen? Lezen zij anders? Hebben zij speciale interesses? Misschien ben ik onromantisch aangelegd, maar op alle vragen zou ik ‘nee’ antwoorden, terwijl onmogelijk valt te loochenen dat de term poet’s poet nog altijd rouleert. Wie bezigt hem? Mensen die zich niet tot het oeuvre van dienst aangetrokken voelen, of die niet dichten? Zo raken lezen én dichten een onmaatschappelijke bezigheid. Een competentiekwestie, die strikt individueel is. En die juist in zijn nuchterheid van literatuur terug een reservaat maakt, voor elites.
Daarmee keert de inschatting van Groenewegen weer als ideale schoolmeester om te enthousiasmeren voor poëzie. Inderdaad kon hij ‘een breed publiek’ bedienen én hij wist ‘academisch’ te schrijven. Uniek was dat dit zonder projecties geschiedde. Maar bij het enige serieus ondersteunde publieksgebeuren, de Week van de Poëzie, hoort Monna tot de informatieverstrekkers. Ze zal aangesteld zijn door Productiefonds-verantwoordelijke, van wie ik vaker deze uitspraak heb geciteerd, over Lucas Hüsgen:

‘Volgens mij ben ik te dom om hem goed te lezen. [...] Ik kan niet eens aangeven of het aan hem ligt of aan mij, maar zie wel dat het een mooie lezer als Johan Sonnenschein lukt om er chocola van te maken. Zelf kan ik er niet bij en dat gebeurt niet zo gek vaak. [...] Kijk, je hebt natuurlijk een beperkte tijd en energie en ik lees graag en veel poëzie, maar ik moet door het werk wel getriggerd worden. Nachoem Wijnberg of F. van Dixhoorn zijn misschien ook niet de gemakkelijksten, maar voor hun werk wil ik graag moeite doen’

Een oprechte redenering, die andermaal laat zien hoe politiek en kunst samenhangen. Voortgang blijkt een keuze. Mij vermoeit het omineus te zwaaien met ‘het neoliberalisme’, maar ik ontwaar een return on investment die rijmt met wat kunst- en subsidiehaters tegenwerpen: ‘Wat heb je daar nou aan?’ Ook vanuit dat perspectief valt te begrijpen dat de performatieve poet’s poet louter ellende schept.
Verried het interviewcitaat over poëzie als een ruimte voor een ontmoeting met het vreemde dat de redenering indruist tegen wat Groenewegen geprobeerd heeft uit de grond te stampen?

vrijdag 29 november 2013

Wie is Jos?


Aan Bekentenissen van Zeno van Italo Svevo heb ik, alweer jaren voorlopig ex-roker, prettige herinneringen. Op mijn computer blijken er enkele zinnetjes uit bewaard. Deze bijvoorbeeld: ‘Door een ander uit te leggen hoe hij in elkaar zit geeft men hem als het ware het recht te handelen zoals hij wil.’ Een samenvatting van alle slechtheid die onlangs uit burgers in de Lage Landen is opgestegen?
De eerste tijdingen troffen Vlaanderen. Bijna de helft bleek rond zijn erf liever geen allochtonen te willen. Naar aanleiding daarvan was het terstond een Hollander die de idee van de gastvrije Vlaming verder afpelde. Tijd om te bekomen bleef uit, omdat de volgende studie zich aandiende. Nu bleek bijna de helft van de autochtonen, hoe gehecht ook aan sociale bescherming, in uitkeringsgerechtigden profiteurs te zien. Overigens had de eindverantwoordelijke van het rapport die uitkomst een paar weken eerder op de radio bekendgemaakt.
Toen sloeg de laaglandse balans der perfiditeiten ineens door naar het Noorden. ‘Gordon’ had op de televisie grappen gemaakt met een zingende Chinees. Ze moeten nogal gepeperd zijn geweest, want het ene opiniestuk reeg zich aan het andere, voor een ogenblik ad infinitum. Inmiddels heeft het Meldpunt Discriminatie van de Regio Amsterdam een officiële klacht tegen de beroemde zanger ingediend. Voor het complete tweelandelijk evenwicht was er tussendoor nog een stagesollicitatiegeval in Arnhem, waarbij de afwijzing ‘is niks’ in een abusievelijk verstuurde werkmail een etnische reden uitserveerde: ‘een donker gekleurde (neger)’.
Al die daders en slachtoffers, individueel handelend of in groepsverband: gejost. Daarover later.
Eerst een bekentenis: het programma Holland's Got Talent ken ik louter van zijn stompzinnige naam, de lust ontbreekt me om het fragment aan te klikken en de bloemlezing uit Gordons grappen maakt weinig weetgraag, maar als hij echt aan de Chinese kandidaat heeft gevraagd ‘Welk nummer ga je zingen? 39 met rijst?’ – dan werkt dat op mijn lachspieren.
Verder kan ik mijn riedeltje afsteken dat ik over geen van de vier nieuwsfeiten een mening heb. Ditmaal ligt de reden in een donkerbruin vermoeden dat wanneer racisme berust op de wet van de kleine getallen ik zelf niet vrij ben van smetten. Zeker wanneer redelijkheid tergend groot wordt, kan het verlossend zijn een slecht onderbouwde observatie in de wereld te slingeren.
Voorbeeldje. In Alles of niets. Vlaanderen op zoek naar zichzelf van Tom Naegels las ik eens over ‘de noodzaak aan bredere fietspaden voor de zeer actief fietsende joden’. Deze auteur is al jaren bijna altijd demonstratief genuanceerd. Ik zou hem nooit aanspreken op het bepaald lidwoord vóór ‘actief fietsende joden’. Wel is het denkbaar dat de specificatie ‘Sefardisch’ in combinatie met ‘Antwerpen’ bij die fietspaden een andere noodzaak opwerpt. Geregeld zit ik daar namelijk zelf op mijn tweewieler en ik durf te zeggen dat ik een geroutineerd en behendig fietser ben die echter nooit kan wennen aan al die mensen, van jong tot oud, die op amper opgepompte banden kriskras over de weg peddelen en medeweggebruikers domweg niet lijken waar te nemen.
Wat ik me dan precies kan voorstellen is: dat ik in een gesprek, indien het bij het onderwerp aansluit, veralgemeniseringen over deze fietsvaardigheden te berde breng. Mocht er drank gaan vloeien en de uren vorderen, dan worden mijn stellingen allicht resoluter en komen daar saillante voorbeelden bij. Het hangt vervolgens van de omgevende politieke correctheid af hoe ver de banaliteit strekt (wegens de voorgeschiedenis is de trein geen aanbevelenswaardig vervoersalternatief).
Niks wereldschokkends, die latentheid, dunkt me, eerder een idee reçue. Zoals in België tegenover onverdraagzaamheid ook warmhartigheid staat. En zoals in gulheid én armoede die uitkeringen willen tegengaan meer of minder shockerende gradaties zijn. Zoals tegenover ervaringen met immigratie ook feiten staan van emigratie.
Het wordt pas ingewikkeld wanneer er op zulke maatschappelijke tendensen systematische kritiek komt. Eric Corijn uitte die. Mijn ontzag voor hem is groot en ik kon zijn betoog volgen en ook wel bijvallen. Maar de heftige reacties snapte ik eveneens. Met begrippen als ‘mentaliteit’ en ‘gemeenschap’ sluit hij evengoed in algemeenheden mensen op die aangeven niet mee te willen met de veranderde wereld. Vele autochtone reacties op Corijn betoonden zich dan weer unisono over ‘academici’ en ‘links’. Van twee kanten doemt de stigmatisering.
Nog een voorbeeld. Met het affiche van de smakeloze campagne Vrouwen Tegen Islamisering klaagde Anke Van dermeersch nota bene een gebrek aan tolerantie aan. Haar breekijzer was een successievelijk beschreven bloot vrouwenbeen. Tegen deze campagne zijn gerechtelijke stappen ondernomen door zowel schoenenmerk Louboutin als kunstenares Rosea Lake. Laatstgenoemde voelde zich bedrogen, doordat een affiche van haar met precies tegenovergestelde intenties voor Van dermeersch als inspiratie had gediend. Die private klacht begreep ik. Louboutin kwam echter in het geweer omdat aan het afgebeelde been een schoen van dat merk zat, die evenmin met de campagne geassocieerd wilde worden. Dat vind ik een beetje hovaardig, temeer daar na een uitspraak van de rechter de zoolkleur veranderde, zodat het klaarblijkelijk minder herkenbaar ‘Louboutin’ werd. Een imagokwestie, waarbij het merk kennelijk niet accepteert dat zijn product alle vrouwenbenen schoeit. De uitspraak is bij mijn weten door de vragende partij niet aangevochten, dus huldigt Louboutin zelf uitsluiting?
Afijn, soit. Het enige wat ik enigszins zeker weet is dat er voor wat er in de Lage Landen gebeurde één werkwoord bestaat, dat vooral in de voltooide tijd wordt gebruikt en zowel actief als passief inzetbaar is:

Vlamingen zijn gejost door uitkeringsgerechtigden.
Een neger is gejost door een Nederlander.
Vlamingen hebben allochtonen gejost.
Gordon heeft een Chinees gejost.


Voor noorderlingen die mogelijk ‘gejonast’ hadden verwacht: ‘gejost’, officieel onvindbaar, wordt uitgesproken als gezjost.
Dat is dan ook weer opgelost. Hoewel, wie is Jos? Is het de vrouw die Raymond van het Groenewoud bezong? Zelf dacht ik aan Jozef, de archetypische hoorndrager die goed kon hameren. Zou het een zaak van rechtvaardigheid zijn indien hij in de Koran een evenbeeld had? Bestaan er heilige geesten met een smoking gun?

P.S. Een Vlaams synoniem, ook zowel actief als passief en inclusief eigennaam: ‘gesjareld’.

donderdag 21 november 2013

Een zondagse uitstap


Wat zijn de meest gênante momenten in een mensenleven? ‘Haben Sie ein Stunde’, antwoordt Leo Beenhakker vermoedelijk onvervaard. Maar op een ranglijst zou volgens mij één type schaamte bovenaan staan: over humor die niet aankomt.
Geen gedrag ontsnapt aan communicatie. Zelfs ongewild, met de rug naar het publiek, zendt het lichaam boodschappen uit. Door taal krijgen zij hooguit een hardere buitenkant. Humor is dan wel de meest zichtbare vorm van contact maken.
Eén mislukte grap valt nog te verwerken. Al moeilijker is een reeks van zulke ogenblikken. Gaandeweg wikkelen aanwezigen ze in een zuigend zwijgen. Of in aanzetten tot een lach, om de spanning te doorbreken natuurlijk.
Ik heb me afgevraagd wie daarbij de grootste schade kan aanrichten. De grappenmaker of zijn getuigen? Een geliefd persoon of de onbekenden die de wereld vertegenwoordigen? Mogelijk hangt het af van wie je het liefst van de troon ziet vallen.
Niet allemaal tegelijk alsjeblieft.
In muziek is er zoiets als een pensato, waar je een geschreven noot louter mag denken. Deze uitvinding staat op naam van Webern. Over die toeschrijving wordt getwist, en ook of hij de pensato waarlijk heeft ingezet, zoals Alban Berg.
Grandioos bij Webern dunkt mij zijn reden voor de stilte: de dienstdoende noot was onbeschrijflijk teder en zacht. Dit staat lijnrecht tegenover de sensatie waar ik op doel, omdat die schroeit. Het denken is er machteloos bij. Dat schept wel een soort verbondenheid.
Interessant is verder de glijdende schaal indien het vertrekpunt ligt bij meligheid. Op welk punt begint ze pijn te doen? Tevens de woede die kan opflakkeren, vervat in een schijnbaar vermoeid of verwijtend zinnetje als ‘Vind je dat grappig?’
Ten slotte het feit dat je niet kunt schuilen voor mislukte grappen. Dat de publieke ruimte dan met recht een gesel is. Al schijnt een kruis minder zwaar te worden als je het gezamenlijk draagt. Tot het gewicht van balsem?
Dit wil ik uittesten. In het openbaar.

zaterdag 16 november 2013

Arbeids-rustverhouding


Louis van Gaal mag mij desgewenst tot zijn fans rekenen. Hij drijft de aannames van onze tijd tot naar het randje. Wat is zijn vakmanschap waard, wanneer zoiets bij voorkeur uitbesteed wordt? Hoe verhoudt zijn enthousiasme zich tot fanatisme, dat aan de kapstok van ideologie wordt gehangen wegens fundamentalisme? Zelf deed Van Gaal expliciet eens zijn beklag: ‘Sinds de jaren zeventig leven we in een maatschappij zonder regels, waarden en normen.’
Het zijn misschien onnodige opinies, maar ze vormen een verademing tegenover de sofismen van Cruijff of de relativeringen van Van Hanegem (wiens recent veranderde foto bij zijn AD-column doet vermoeden dat hij ofwel ten prooi viel aan een kledinglijn ofwel terecht is gekomen onder een haarspoeler).
Van Gaal ‘laat zich kennen’, en dat dunkt me weldadig. ’s Mans beruchte opvliegende aard in verantwoordelijke publieke functies heeft iets zelfs onbedaarlijk charmants. Ongetwijfeld heeft hij als velen een cursus in de gestroomlijnde omgangskunde mogen volgen waarin de zogeheten ik-boodschap wordt aanbevolen, maar tegen afvalligen tiert Van Gaal gewoon ‘Jij moet’.
Wel heb ik me afgevraagd of een elftal dat volledig uit Van Gaals bestaat onoverwinnelijk zou zijn. De drive die dan tentoongespreid wordt, moet minstens verregaand imponeren. Aan de andere kant kan ze een wig drijven. De ene Van Gaal zou de andere uitleggen waarom hij beter anderhalve meter verderop staat en de bal veeleer diagonaal dan ovaal naar de nummer tien speelt, waarna een derde Van Gaal beweert dat die veronderstelling historisch bepaald is en een vierde erop wijst dat de tegenstander door de eigen linies aan het breken is en een vijfde, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de keeper, een gebrek aan solidariteit aan de kaak stelt.
Het kan bijna niet anders dan dat zo’n streng criticus als Van Gaal tot de liefste mensen van de wereld behoort.
Toch moest ik afgelopen week eventjes slikken toen hij liet weten dat Oranje de pakweg 300 kilometers tussen Noordwijk en Genk ging overbruggen met een vliegtuig (en de bus voor de op- en afstap). Ik ben heus geen persoon die ervan overtuigd is dat beroemdheden een ‘voorbeeldfunctie’ hebben, maar elke vliegtuigtocht schaadt domweg het milieu. Dat item staat overigens sinds de jaren zeventig op de agenda, zij het op wisselende posities.
In eerste instantie zei Van Gaal dat hij niet in de file wilde staan. Waarom ried hij dan niet de trein aan? Het is het vervoermiddel van de door hem aanbeden multifunctionaliteit. De trein dient de nobelste doelen, waaronder net zo makkelijk moederborstje spelen voor de dagelijkse portie frustraties. Voor het betreffende traject had Van Gaal, met behoud van de bus voor de finishing touch, een intercity vanuit Amsterdam kunnen nemen die de selectie in minder dan tweeënhalf uur naar Maastricht brengt.
Nog mooier ware het geweest als de hele club de fiets had gepakt. Conditioneel en mentaal (tegenwind, regen) kan dit vervoermiddel tellen. Indien de selectie kop over kop zou nemen, was meteen de groepsgeest gesterkt. En publicitair had de tocht, die ongeveer een werkdag vergt, de publieke opinie over Oranje tot rodeduivelsachtige hoogten kunnen voeren. Supporters langs de kant van de weg hadden ingevoeld waarom het salaris van die snotapen de premiersnorm verre overtreft.
Later verklaarde Van Gaal met de nodige zelfspot dat hij zelf ook geen liefhebber was van het vliegtuig. Nood brak echter wetten. In het geding bleek de ‘arbeids-rustverhouding’.
?
Dit in de dagen nadat Umberto Eco had verkondigd dat Europeanen in elk geval verbonden worden door de dialoog, die de barrière van de taal weet te slechten.

maandag 11 november 2013

Juridisch uitvogelen

Rutger Koplands regel ‘Ga nu maar liggen liefste in de tuin’, begin van het bewogen titelgedicht uit Een lege plek om te blijven, heeft ontberingen doorstaan. Ter ere van de P.C. Hooftprijs in 1988 verscheen een Kopland-bloemlezing, waarin het vers aldus luidde: ‘Ga nu maar liggen liefst in de tuin’.
De openingsscène van een pikante fotoshoot?
Ik moest eraan denken toen afgelopen weekend een krant het tumult rond Didier Bellens deze dimensie gaf: ‘Minister Labille laat juridisch uitvogelen hoe hij zonder vergoeding kan worden ontslagen.’ Ja, zo houdt het natuurlijk nooit op! Volgens Van Dale betekent ‘uitvogelen’ wat hier wordt bedoeld, maar in combinatie met ‘juridisch’ hoeft je geen erg dirty mind te hebben dat heel andere toestanden gaan meezoemen. Die zijn overigens net tevoren boven de Moerdijk door een rechtbank beoordeeld.
Je hoort de eindredacteur al grinniken: pun intended. Misschien werkt hier, in een tijd waar kranten hulpeloos onder hoogspanning staan, een waaier van associaties uit de gangbaar geworden psychologisering. In dit geval over het huwelijksleven van Bellens en over de bevordering die hij nog even gegeven had aan een jonge persoonlijk assistente. Het maakte het beklemmende nieuws ook een beetje ranzig.
Ik erken dat er een reusachtig hoogteverschil is tussen ‘uitvogelen’ en ‘uitvissen’, terwijl de schepping van deze dieren op dezelfde dag zou hebben plaatsgevonden. Ook had de krant de hele zaak op de voorpagina van een kop voorzien: ‘De jacht op Didier Bellens is open.’ Ambtelijk bezien toont België zich ronduit virtuoos, maar het is lastig voor te stellen dat er een registratie- en vergunningenbureau bestaat voor het lynchen van de homo sapiens.
Of zou ik lijden aan zogeheten efebifobie: angst bij volwassenen voor jongeren? Is het anders gezegd mijn meest onbewuste wens dat er op de voorpagina ‘geopend’ staat in plaats van ‘open’, opdat mijn wereldbeeld door een update anders in gruzelementen valt?
Het kan ook zijn dat ik de clou mis, bijvoorbeeld omdat ze uitgesteld is.
De krant van de Groenen heet Pesto. Pas onlangs drong de postideologische subtiliteit tot mij door dat dit verrukkelijke mengseltje – een Hollander die geluk heeft heet ‘spekkoper’ – eveneens voorhanden is in rood. Wat minder geslaagd leek me dan weer de slogan ‘Groen rijmt ook op pensioen’. Te evident zijn immers Sinterklaasvarianten als ‘miljoen’, ‘geen poen’, ‘citroen’ en ‘oude voetbalschoen’. Ik geloof niet dat ‘paars’ beter had gescoord (en ‘rood’ rijmt zowel op ‘brood’ als ‘dood’).
Nu nog even amper efebifobisch een houding zien aan te nemen tegenover de slogan van de fameuze radiozender 1: Meteen mee. Dit is een ellips. In de volledige versie duikt ze dikwijls in het spraakgebruik op, bijna altijd in negatieve zin, wanneer iemand reageert op een betoog dat kennelijk warrig en/of complex is: ‘Ik ben niet mee’.
Daar wil ik niet mee mee (ook niet vandaag).
Volledig belligerent raken mijn elementen van de recentste toepassing van het woordje ‘zomaar’. Van oorsprong stemt het op een rare wijze argwanend, omdat het zo schuldeloos klinkt, quasi-onbedoeld. ‘Zomaar’ is vaak het antwoord op woedende of wanhopige vragen waarom iemand iets heeft gedaan dat op een ramp uitdraaide. Maar da’s allemaal kattenpis in vergelijking met wat er nu met dat woord aan de knikker is. Zelfs een broodnuchtere persoon als Bert van Marwijk heb ik het horen zeggen: ‘Dat kan zomaar gebeuren’. Ook wel: ‘Dat zou zomaar kunnen.’
In hemelsnaam, gij ter overzijde van de Moerdijk, wat betekent dit? En even terug naar dat ‘uitvogelen’. Zou het zo zijn dat dit tegenwoordig via Twitter gaat? Hoe houdt zo’n virtuele postduif zich onder tyfoons van het type Haiyan dat nooit in West-Europa woedt?

Nawoordje

Misschien valt ‘zomaar’ te begrijpen binnen de ontneutralisering van het Nederlands. Dan heeft het dezelfde functie als het even recente gebruik van ‘helemaal’, in frases als ‘Dat is helemaal goed’ waarbij het niet meer gaat om het antwoord op een opgave, maar op een voorstel. Afgekort ook wel: ‘Helemaal goed’ of ‘helemaal toppie’. Elliptisch ‘Toppie’.
Is daar weer de voorloper van: ‘Dat is helemaal te gek (weetjewel)’?
Dat zou zomaar kunnen.
Bij herlezing ontdek ik dat de nieuwe versie van ‘zomaar’ nog is gebruikt door Anil Ramdas in Badal uit 2011. De gelijknamige hoofdpersoon wil aan de hand van het Martini-clipje ‘A Night Like This’ met Caro Emerald een essay schrijven over white trash: ‘de wedergeboorte van een groep die hij zomaar zou laten samenvallen met de aanhang van de PVV’.
Binnenkort in dit theater hopelijk meer over die prachtige roman.

zondag 3 november 2013

Marvin en ik


Wie vergeet te sterven, kan dat altijd nog rustig doen in Oostende. Zelf krijg ik er alvast te kampen met aanvallen tot zwijgen, maar dat komt door het vele voedsel en gaat niet à la de Huizinga van In de schaduwen van morgen (‘Wie ernst zou willen maken met het anti-noëtisch beginsel, moet zich de spraak ontzeggen’). Zou fasering waarlijk alles zijn?
In de negentiende eeuw trad iemand in de Koningin der Badsteden uit de personificatie. Louise Marie van Orléans, de Vrouw Van, was niet helemaal gezond en legde het loodje. Vlak achter de boulevard had ze zich nochtans geregeld naar de top van haar belvedère laten hijsen, waar heilzame lucht op te snuiven was. Bovendien had ze direct zicht op zee.
Heden valt die klim ter plekke te maken, vier verdiepingen. Wel ketst de blik af op een strenge meerderheid van hoogbouw. Vreemd is dat een aanzienlijk deel daarvan te koop staat, terwijl er rondom woningen uit de grond worden gestampt. Zou Oostendes stadsartiest Marvin Gaye projectontwikkelaars hebben toegezongen in dat ene liedje?


Bij een sprookjesvoorstelling. De artiesten zijn telkens een prins, duivel of prinses vergeten. Zo kunnen ze hun jeugdig publiek op het podium vragen. Telkens grijpt het taalkundig genie me steviger vast en komt de gourmande dichterbij zitten. Ten slotte rijst de vraag of er in de zaal ook een toffe papa is die spontaan zijn medewerking wil verlenen. Ik word enige ijzeren vuisten in mijn nek gewaar, terwijl slechts de gourmande in mijn knie bijt.
De uitverkorene, een generatie jonger, wipt even later gehurkt rond, zijn handen naast elkaar voor de borst, zijn boventanden over de lippen. Hij doet dat goed.
’s Avonds presenteren het taalkundig genie en de gourmande hun definitieve interpretatie van Roodkapje. Eerstgenoemde speelt bijna alle rollen, laatstgenoemde moet, een roze tetradoek over het hoofd, ‘tingeling’ roepen. Vervolgens imiteert het taalkundig genie de boze wolf dermate geloofwaardig dat de gourmande in de armen van haar moeder rent, de fictie uit.


Zou Oostende de plek zijn waar je domweg aanspoelt? Maar dan is het een doucheputje.


De romanist Michael Riffaterre heeft het toekennen van betekenis, via een matrix, vergeleken met een donut. Er zit een gat in het midden!
Hoewel de mossel ook enigszins open staat, kan er het nodige in behouden blijven. Er valt in een badstad dan ook wel enige begrenzing waar te nemen. Toch trachten vele economische vluchtelingen via Oostende een beloofd land te bereiken. De immens gevierde staatssecretaris heeft echter verzekerd dat het sinds het faillissement van de ferry de goede kant opgaat: drama’s als dezen worden steeds vaker afgelast.
Anders zijn er goedkope functionarissen inzetbaar. Tijdens de Vietnamoorlog gebruikte Amerika dolfijnen om havens te beschermen tegen drijvende mijnen. Ging de training met de poëzie van Hans Faverey? Riffaterre zou zich in zijn donut verslikken als hij las:

Ball; say: ball

(Bal; zeg: bal).
Je moet ‘bal’ zeggen.
Dolfijn, zeg eens bal.
B/a/l: bal. Hé,

dolfijn, zeg nou eens ‘bal’.



In de hal van het Kursaal zit Marvin Gaye. Voor een dode ziet hij er pront uit, al zou het niet mijn idee zijn om hem achter een piano te posteren. Ik heb hem althans eens horen soleren op ‘Inner City Blues’ in de voor het instrument ideale toonsoort van C-klein (en met de tel waande ik me holler).
Iedereen schijnt soms ‘zijn momentum tegen zich’ te hebben. En gelukkig kregen zowel Marvin als de piano een fijne gouden laklaag. Ik grijp deze buitenkans om me met hen te laten vereeuwigen op iets wat in Oostendes glorietijd de gevoelige plaat heette.
Dan nadert de zoveelste grootmoeder met kleinkind. ‘En dat’, zegt ze terwijl haar wijsvinger blijft hangen in de zinderende heilige ruimte tussen Marvin en mij, ‘dat is nou Elvis’.

vrijdag 25 oktober 2013

Tempora, Mores (LAT, 13 caps)


Ruth Joos en radioluisteraars gun ik alle geluk van de wereld en ik hoop dat haar programma alsnog van beslissingsvaardige overheidsdienaren mag blijven, maar mij vergaat inmiddels elke lust om de petitie voor haar behoud met een klik op de muisknop kracht bij te zetten.
Komt dat door mijn zogeheten buikgevoel?
Die niet-aflatende, prominente, bewogen teksten voor haar – hoe zou Joos zelf zich daar na meer dan een week onder voelen? In het begin moet het hartverwarmend zijn geweest, blijken van solidariteit met iets waarvoor je je ernstig hebt ingezet. Maar ondertussen mag Joos alles betekenen behalve Joos. Tenzij ze aanneemt dat ze inderdaad de Paganini onder de journalisten is en dat haar programma de belangrijkste bijdrage aan de cultuur in deze contreien is geweest sinds het Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw.
Wat is dat voor een solidariteit?
Mwah, misschien ga ik de petitie toch tekenen, op voorwaarde dat al die teksten daarover ophouden. Geef eens hier dat laatste woord!
Zonder de morele rebel te willen uithangen, lijkt me dat het martelaarschap dat rond Joos wordt geschapen weinig meer te maken heeft met datgene wat ik de wereld waag te noemen.
Wat allereerst opvalt, is de selectiviteit van de verontwaardiging. En de laattijdigheid. Deze verandering in het programma-aanbod is de zoveelste statie. Niet sinds gisteren beweegt het ook hier nogal in een bepaalde richting. Menig pleidooi voor Joos weet dat nota bene haarfijn uit te leggen.
In de media staat nog wel een en ander meer voor de deur.
Waarom bleef verzet uit over het voorafgaande traject, toen onbekende, maar misschien niet per definitie minder bekwame collega’s van Joos de dupe mochten zijn? Waarom tonen al die steunbetuigingen ineens zo collectief een voortschrijdend inzicht voor zegge en schrijve één persoon?
De petitie vraagt om symboolpolitiek. En de verontwaardiging die er permanent uit opklinkt kan salonpopulisme heten. Ik scherm met termen vanwege ander recent wereldnieuws, over de jongste aanwinsten in Van Dale . Bijna bovenaan stond: ‘alkoof’! (Zelf werd ik helemaal warm van ‘arretjescake’, pas voor het eerst gegeten in 1982.)
Ervaringsdeskundige auteurs gooien voorts ineens als argument in de strijd dat Ruth Joos als voorbereiding op het interview het betreffende boek tenminste gelezen heeft. Hebben de geïnterviewden elders dus al die tijd toneelstukjes opgevoerd? En waarom zou ik hen dan nu wel geloven? In de jongste Van Dale is ‘pop-upwinkel’ een synoniem van ‘guerrillashop’, maar ik proef toch verschil.
En als lezers het ineens zo verdrietig vinden dat er wegens beëindiging van het programma Joos auteurs uit de publieke ruimte verdwijnen, nou, ga dan eens naar een winkel die wel boekhandel wordt genoemd en koop dan eens iets, eventueel desgewenst na een koffietje! Het alternatief dunkt me, geruggensteund door Van Dale, een rit linea recta naar de ‘kanjertraining’.
Vanzelfsprekend heerst de keuzestress alom en is het dus ook in de boekenbranche niet gemakkelijk om producten op maat te vinden, maar zou Joos niet met exact datzelfde probleem te kampen hebben? Hoe zou dit zijn opgelost? Er is al geklaagd dat lagere vormen van boekencultuur, zoals thrillers, niet aan bod kwamen. Betekent dit dat de highste brow verzekerd was van aandacht?
Ooooo! Hoe durft iemand als Marc Kregting dat te zeggen! Het is duidelijk dat hij insinueert. (Ja, ik weet dat ik niet de allerberoemdste schrijver in Vlaanderen ben. En nee, mij overspoelt dienomtrent geen trots, laat staan dat ik een geuzenkenmerk ontwaar in mijn positie, zoals vastgelegd in de recentste opiniepeilingen. Ik zal heus mijn best doen om hoger dan 13.940 te komen. Eigenlijk sta ik trouwens op 13.939: nummer 1 in het Excel-bestand, met alle respect voor collega Brusselmans, is Auteur.)
Laat ik het perspectief omdraaien. De menigvoudige verontwaardiging op de mainstream opiniepagina’s over en ten gunste van Joos stamden van mensen die mij bekend voorkwamen en die volgens mijn theewater iets gemeen hadden. Plots wist ik het: zij kunnen op dezelfde plaats, met een nader overeen te komen frequentie en in ofwel 250, 500, 750 of 950 woorden, een mening formuleren over elk gevraagd onderwerp. Wie klagen ze dan eigenlijk aan in hun onheilszwangere schilderingen van formats? Of is er anders iets?
Wie in de tussentijd op onderzoek uit zou gaan, kan best wel eens mensen tegenkomen die al deze ridderlijkheid hebben gemist. Mij lijkt zelfs de mogelijkheid niet uit te sluiten dat er mensen rondlopen die, door wat voor omstandigheden ook, nooit van Ruth Joos hebben gehoord. Astroturfing?
Nogmaals, laat Joos en haar programma nog een lang leven zijn beschoren, maar heel soms hebben Hollandse geboden relevantie: ‘Gij zult ff normaal doen.’ In dezelfde tussentijd zijn namelijk eveneens dingen gebeurd, in de kantlijn dan maar, die letterlijk het bestaan aangingen.
Die discrepantie, dat gebrek aan verhoudingen, schijnt evenmin helemaal nieuw te zijn. Op een alternatief medium stond daar een stuk over, waarvan de auteur zich minstens zo geëngageerd toonde als de Joos-getrouwen en dat op een of andere manier authentieker overkwam. Het ging niet over ‘de oude Nokia van Angela Merkel’, eerlijk gezegd.
‘Waar dan wel over?’
‘Is dat nu zo belangrijk?’
‘Ja, want het gaat toch om de toegevoegde waarde?’
‘Je doelt op verblijfsvergunningen voor asielzoekers?’
‘Mmm, kijk eens in de spiegel, krijg jij het daar warm van?’
‘Zoals van zonnepanelen?’
‘Kom, laten we het klein blijven houden.’
De gelegenheid neem ik te baat om te zeggen dat ik via een innemende muziekblog een fijn bandje heb ontdekt. Helaas kan ik niet doorvertellen hoe het heet, want het moet hier wel een beetje exclusief blijven. Laat ik deze tip van de sluier oplichten: er valt heerlijk op te dansen. Ofwel, met een vakterm uit de nieuwste lichting in Van Dale, ‘funken’. Wat is de wereld haar tijd toch ver vooruit geweest!



Naschrift

Voor Nederlanders moet deze posting onbegrijpelijk zijn geweest. Ik weet ook niet goed wie boven de rivieren enigszins als equivalent van Ruth Joos kan gelden (Miek van der Weij?). Wel dat De honingpot een trend volgt, want er blijken meer relativeringen over de vermeende censuur en cultuurafbraak gepubliceerd te zijn:

- http://www.apache.be/2013/10/21/krokodillentranen-om-joos/
- http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/%E2%80%98paternalistisch-diep-ideologisch-en-provinciaal%E2%80%99
- http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/10/30/een-lans-voor-klara

Is het voorspelbaar dat deze tegenflow vanuit het internet komt?
Alle pleidooien voor Joos in de reguliere media binnen één week heb ik nog even gepersonaliseerd. Ze werden geuit door en namens: Tom Lanoye, Bruno Vanden Broecke, Hugo Camps, Jozef Deleu, Yves Desmet, Erwin Mortier, Gene Bervoets, Sigrid Bousset, Saskia De Coster, Luc Coorevits, Ann De Craemer, Ignaas Devisch, Jan Goossens, Simone Lenaerts, Jeroen Olyslaegers, Marc Reugebrink, Bart Van Loo, David Van Reybrouck, Jan Vanriet, Peter Verhelst, Stefan Hertmans, Corry Hancké, Michiel Hendryckx, Frank Van Laecke, Siegfried Bracke. Naast de internetpetitie blijkt er een Facebookgroep voor Joos opgericht door Jeroen Olyslaeghers, en lof is over haar getwitterd door Ann De Craemer, Freya Van den Bossche, Jean Blaute, Maarten Inghels, Ivo Victoria, Francesca Van Thielen, Karl Vannieuwkerke, Fleur van Groningen. En door Rik Torfs: ‘Wordt inhoud dan echt gevaarlijk?’

zondag 20 oktober 2013

De Pith


Jabik Veenbaas citeert in De Verlichting als kraamkamer een limerick van Stephen Leacock:

Adam, Adam, Adam Smith
Listen what I charge you with!
Didn’t you say
In a class one day
That selfishness was bound to pay?
Of all doctrines that was the Pith.
Wasn’t it, wasn’t it, wasn’t it, Smith?


Dit drijft uiteraard de spot met de hypothese van de aangesprokene, voorvader van het neoliberalisme, dat we onze maaltijd niet te danken hebben aan de goedheid van de slager, de brouwer en de bakker, maar aan het feit dat zij hun eigenbelang nastreven.
Mij valt op dat Veenbaas, geoefend vertaler, in zijn studie bijna elk buitenlands citaat in het Nederlands omzet, maar niet deze limerick. Hij verklaart wel in een noot dat pith kern betekent. Verderop in de hoofdtekst staat dat Smith werd bewonderd door zijn premier, die Pitt heette.
Wegens de eigennaam en het rijm dat eraan vastligt was een vertaling uiteraard ondoenlijk. Tot de actualiteit een hot topic bood, waar energiek argumenten op losgelaten werden die een oordeel inhielden:

Zwarte, Zwarte, Zwarte Piet
Voel dan als je het niet ziet!
Je zei toch ooit
Ten naaste ongekooid
Dat het de witte is die strooit?
De huid die door alle Ruiten schiet.
Of niet, of niet, of niet, Piet?

maandag 14 oktober 2013

Familiarisering


‘An-ne-ma-rie’ hoorde ik Bloem zingen. Zijn liedje ‘Even aan mijn moeder vragen’ was in afstandelijke vertrouwdheid aan mij voorbijgegaan, tot de aanroep. Ik besefte plots dat ‘Annemarie’ van stonde af naturel in het gehoor heeft gelegen. De aanroep volgt namelijk krek de melodielijn van ‘Heya Jan Bols’.
Sol-sol-la-sol.
Natuurlijk moest Bloem een potentiële geliefde masseren, terwijl het een collectief was dat de naam van de schaatser ongeveer een decennium eerder door een stadion liet schallen. Het schiep saamhorigheid rond de baan en wellicht bij televisiekijkers die voor Bols of Nederland waren. Er zijn kortom verzachtende omstandigheden voor het feit dat in zo’n tien jaar tijd de achternaam kwam te vervallen en de individualisering inzette. Maar de rechtstreeksheid lijkt onomkeerbaar aan het groeien geslagen.
We schijnen te leven in een excuuscultuur, maar volgens mij regeert er ook een bedankcultuur. Misschien hangen de twee zelfs samen, maar ik wil hier slechts signaleren. De kreet ‘Heya Jan Bols’ heeft namelijk behalve een weinig spannende melodielijn ook een ritmische structuur die onbijzonder is: twee spondeeën op een rijtje.
Wat volgens mij gebeurde is dat de spondee ‘Heya’ werd omgewerkt tot een naam en ‘Jan Bols’ tot ‘bedankt’. Die naam behoort dan aan een bekende Nederlander, met wie men zich in de bedankcultuur verregaand vertrouwd voelt. Dat uit zich in de regel bij massaal bezochte begrafenissen van de dienstdoende bekendheid.
Omdat de zangers de toegezongene nooit hebben ontmoet, spreek ik van een familiarisering van het gevoel. Ik weet niet of het een exclusief Noord-Nederlands fenomeen is. Dat kan blijken bij de uitvaart van Wilfried Martens, bij wie zowel de voor- als achternaam metrisch past in de formule. Maar op een of andere manier lijkt het me onwaarschijnlijk dat er ‘Wilfried bedankt’ of ‘Martens bedankt’ zal opklinken.
Bij de inhuldiging van Willem-Alexander als koning hoorde ik, op internet, een spontane aubade aan zijn moeder: ‘Bea bedankt’. Dit ligt in de lijn van de historische ontwikkelingen, maar had toch iets bizars. Niet omdat het hier ging om een kunstenares die naast een meer dan dagvullende taak iets tijdloos in haar beeldhouwwerken leek te stoppen. Nee, het betrof nog altijd iemand die bij de uitoefening van een erfelijk ambt afstand had ingebouwd – het woord ‘gereserveerd’ of ‘gedistingeerd’ past misschien. Voor zover dat in de loop der jaren ooit echt is nagevoeld, verdween het laatste restje vermoedelijk met de tragische dood van prins Johan Friso: de koningin werd voor velen een moeder.
Sol-sol-la-sol.
Teksten bij het overlijden van Martens liegen er evenmin om. Ze belichten met de grootste vanzelfsprekendheid privézaken. Daarbij is de toon is niet alleen complexloos direct bij collega’s, ook in de journalistiek wordt kennis verondersteld van dat leven. Hier sterft naast een staatsman een alleman. Iedereen kan naam maken, is het idee, en blijft, in meer of mindere mate onbeschroomd, van vlees en bloed.
Is dit de invloed van internet? Misschien loopt dit stroompje precies in de andere richting, beweerden een eeuwigheid van meer dan vijf jaar geleden Henk Blanken en Mark Deuze in hun boek PopUp. (Intussen is er veel gebeurd, maar een digital divide is er nog altijd, niet zozeer in termen van generaties, zoals zij dachten, maar van inkomen). Deze internetspecialisten zien het medium binnen de Lage Landen als vervolg op de commerciële televisie. Haar intrede rond het topzware jaar 1989 zou de weg vrij hebben gemaakt voor massificatie binnen de media, en voor verleuking en verkleutering van de televisie in het bijzonder. Het zogeheten volksgevoel kreeg een plekje en hoefde niet meer per definitie te rekenen op minachting. Actualiteitenprogramma’s als Hart van Nederland trokken de provincie in, niets was bij voorbaat oninteressant (onbruikbaar), en iedereen mocht (moest) zich uitspreken.
Het verschil tussen de uitgesproken televisieteksten en weblogs zou gradueel zijn. Volgens mij bestaan die in alle soorten en maten, van de meest ommuurde tot de divanachtige, maar elke gebruiker is er zijn eigen uitgever van intimiteiten, weten Blanken en Deuze. Met name de onaangename kant van sentimenten kon eindelijk bovenkomen. ‘Bea bedankt’ zou dan een voor zichzelf sprekende realiteit zijn, ditmaal van vrede. De stemmen komen uit de keel van nerd én digibeet. Daarin zijn ze representatief of legitiem, precies wat op politiek vlak ontbreekt. En het perspectief is inderdaad verlegd, zeker vergeleken met provo’s en kritische studenten van weleer die zo hun veronderstellingen hadden over ‘het klootjesvolk’.
Blanken en Deuze stellen dat het internet deze vrijheden heeft mogelijk gemaakt (‘katalysator’), maar dat het tevens het product (‘resultante’) is van een nieuwe samenleving. Een antwoord op of een reflex tegen een maatschappij die extreem geïndividualiseerd was geraakt. Terwijl deze diagnose in de hoogste kringen werd onderschreven, begon er een zoektocht naar nieuwe sociale verbanden. Daarin krijgt het jaar 1989 alsnog een ideologische betekenis. Met het einde van de Grote Verhalen, berichten Blanken en Deuze, werd journalistiek professioneler. Feiten gingen droger en objectiever over de toonbank, wat de brenger eveneens ‘harteloos’ maakte. Remedies traden snel in werking: infotainment en heuse tearjerking.
Wat de uitvaart van Martens ook moge brengen, onbedoeld werd alvast een etappeplaats van familiarisering bereikt. In de rouwadvertentie van familie én partij stond, tussen de imposante rij functies die hij had vervuld, dat hij van de staatshervormingen 1980 en 1988-1989 de ‘vader’ was.

vrijdag 4 oktober 2013

Zeggen waar het op staat


Vernoemd naar Herman Brood, een award voor mensen die ‘wél gewoon zeggen wat ze echt vinden’? Afgaand op de begeleidende commentaren en voorbeelden gaat het hier niet om liefdeverklaringen en andere loftuitingen. Het is lang geleden, maar uit talloze verhalen meen ik af te leiden dat Brood confrontaties meed. Moeder schonk koffie aan onenightstands nadat de vogel gevlogen was, manager deed aan bandleden de mededeling dat ze ontslagen waren en voor de Amerikaanse markt deed iedereen wat werd verordonneerd.
Brood, de ster die ook altijd fan was en die heterogene rijen namen wist op te sommen van zijn idolen – niet van degenen die hij mogelijk verafschuwde.
Een intens charmante en verlegen man, werd er steevast bij verteld. Indien mijn geheugen me niet in de steek laat, bood Brood een interviewer eens aan om deze tien minuten aan te kijken, tegen betaling wel te verstaan. In ‘The Talkin'’ deed de pianist-zanger kond van zijn sociale fobie, slechts te overwinnen door drank en drugs:

Ships would be sinking
If they had a clue of what I’m thinking


‘They’ slaat dan op mensen in de openbare ruimte. Dit speelt in de tijd dat Broods artistieke carrière in de zogeheten neergaande spiraal was, onder meer wegens het wegvallen van zijn grandioze songtekstschrijver Pé Hawinkels. Meer dan ooit werd hij een nar, een Pietje Bell wiens kwajongensstreken vergeving kregen. Brood had het metabewustzijn verloren van zijn gekoketteer met de pers, dat hem zo ongrijpbaar had gemaakt.
Anton Corbijn heeft Broods biografie in licht geschreven. Tot de vele foto’s hoort er eentje, eind jaren zeventig, waarop Brood krulspelden in heeft (van het merk Carmen?) en een nagelvijl in de hand houdt. Een afbeelding die moest worden begrepen als geintje, zo gesoigneerd als de rocker zich voordeed. Tegelijk liet deze zich filmen bij het eindeloos kammen van zijn haar, bij het strijken van overhemden en hij regisseerde zelfs de dialoog met zijn echtgenote bij het burgerlijk huwelijk.
Dat de award naar Brood vernoemd is omdat hij ‘wars van elke vorm van PR-beleid’ zou zijn geweest, kan zeker naar het rijk der fabelen worden verwezen dat inmiddels immens zal zijn. Aan zijn favoriet Vaandrager ontleende hij de lijfspreuk ‘’k ben een hoer tevens me eigen pooier’. Ook leek hij mij nu niet iemand die ‘onnodig kwetsend’ wilde zijn. En ‘volkomen origineel’? Brood hield niet op te oreren dat hij alles in de muziek had gejat.
Of hij aldus ‘de koning van dit onbeschaamd je eigen gang gaan’ was, daarover valt te nog twisten, maar derden moesten in elk geval de randvoorwaarden invullen. Zoals Woodstock ongedwongen voor hippies kon zijn bij de gratie van de nuchtere oude man die er de toiletten onderhield.
Onlangs passeerde hier de studie Publieke tranen van Henri Beunders. Deze memoreerde Broods – inderdaad onbeschaamde – opdracht om, nadat hij onaangekondigd zelfmoord gepleegd had, een mooi feestje van zijn begrafenis te maken. Intimi schijnen geprobeerd te hebben te volgen, maar bij hen overheerste logischerwijs het verdriet.
De award intrigeert me nogal, al is het pas de eerste editie. Is hier een poging gestart om political incorrectness te canoniseren? De basisveronderstelling moet berusten op censuur en op een gebrek aan representativiteit. Een thema bij de latere Komrij, dat tegenwoordig vaker te beluisteren valt. Het zou het zoveelste kunnen zijn dat van links (repressieve tolerantie, de kritiese student) is verhuisd naar rechts (comments, de verongelijkte burger). De organiserende site noemt zich een platform zonder ideologie of dogma’s. Daarom is ons motto ook: “Voorbij het eigen gelijk”.
Zeggen wat er werkelijk leeft. In het land van Brood (politieke voorkeur?) was dat de gave van Joop den Uyl en decennia later van Fortuyn. Zo bezien komt de award er op een raar moment. Ook in het licht van de shutdown in Amerika, onbeschoft voor de have nots, waar de Tea Party de aanstichter is – en terugkrabbelt voor de heropening van natuurparken, niet voor die van musea.
Dit gelauwerde zeggen heeft iets van uitspreken in de letterlijke zin, leeggieten en dan maar zien of er hogere chemische reacties ontstaan. Wat de Tea Party doet, wijkt dan niet af van al die giftige kritiek op de elitepolitiek hier, op mensen die vervolgens wel oplossingen moeten geven.
Spectaculair in Beunders’ Publieke tranen is een verhaal uit het Enschede anno 1947, dat een directie zo min mogelijk ruchtbaarheid gaf aan het neerstorten van een vliegtuig boven op haar school waarbij diverse leerlingen omkwamen – als gevolg van dat geprogrammeerde zwijgen mochten overlevende klasgenootjes niet naar de uitvaart.
Dit is heden onvoorstelbaar, ook in het meer geserreerde België, dat niet alleen de dood van koning Boudewijn en witte marsen in grosvolume beleefde maar eveneens de busramp met sneeuwklassen in Zwitserland. Wel zwermden daar vaklieden rond, die familie en vrienden van slachtoffers probeerden te verleiden om te zeggen waar het op stond.

zondag 29 september 2013

Misschien dat ik nu iets zou horen, nu ik wijzer ben, iets aardigs of liefs wat ik vroeger niet hoorde


Yotam Ottolenghi, geboren in Israël en samen met de Palestijn Sami Tamimi vanuit Londen de restaurant- en kookboekensector penetrerend, heeft de betekenis van het begrip fusion verbreed. Hij zou toch geen dichter zijn? In Amsterdam studeerde hij in elk geval af in de vergelijkende literatuurwetenschap en aan de Franse uitvinding van de croissant wijdde hij een heuse ode:

The Ottolenghi croissant is something rather rare:
how can so much flour and butter taste like fresh spring air?
Leaf-light layers with a crust light and crisper
“what is the secret?” we often hear our lovely customers whisper
the butter, the kneading, the hand which bakes,
what is the magic ingredient which makes
our puff-pastry parcels the best in town?
(though we say so ourselves, they’ve become quite renowned).


Dit is slechts een fragment, want zuinig met woorden betoont Ottolenghi zich niet direct. En als hij dat met zijn ingrediënten evenmin zou zijn, heeft dat gevolgen voor de constitutie? Wellicht wordt het tijd de poëzie dag te zeggen, en er een rapport bij te pakken. In 2010 is er know how geïnjecteerd in de Europese jeugd. Om precies te zijn kregen 3.398 jongens en 3.727 meisjes van 10 tot 12 jaar uit België, Griekenland, Hongarije, Nederland, Noorwegen, Slovenië en Spanje onderzoek te verduren naar hun eetgewoontes. En hoewel België en Nederland, uiteraard na Noorwegen, best goed op de foto staan, blijkt er ‘overgewicht bij Europese jongeren’.
Het gevaar, in een vakterm die iedereen kent: obesitas.
Op een bepaald vlak blijkt Neerlands hoop in bange dagen onverslaanbaar: computer, tv. En dan zijn lagere klassen er nog beroerder aan toe dan hogere, steeds ook jongens zwaarder dan meisjes. De Belgen winnen louter de cup op het vlak van slapen, meisjes meer dan jongens.
Er zijn dagen dat je zulke dingen liever niet weet. Toevallig had een prettig fanatieke bron mij behalve deze weetjes ook ouder onderzoek gebracht. Het beperkte zich tot België en had een samenhang gevonden tussen het eten van groenten en opleidingsniveau: hoe meer, hoe hoger. Hetzelfde verband drong zich op met ‘gesuikerde frisdranken’. Cijfers hebben vervolgens de eigenschap elk vonkje hoop te blussen.
Hoewel… Hollands lagereschooljeugd werkt Europees de meeste softdrink aka gesuikerde frisdrank per dag naar binnen: 0,63 liter. Da’s peanuts, in vergelijking met Amerika. Wie bij de McDonald’s zijn cola in het grootst beschikbare formaat bestelt, zit al op 0,8. Wacht even, riep er misschien iemand?
Een en ander trekt het trans-Atlantische verhaal uit de coulissen dat slechts een elite zich er moeilijk verkrijgbare en dure groente kan permitteren, terwijl het plebs aan de ampel beschikbare fastfood mag. Men kan natuurlijk de lintworm uithangen door in die branche te gaan werken, maar het uurloon bedraagt 7,25 dollar (= 5,46 euro). Daarbij wil het dat gezond eten ongesubsidieerd blijft terwijl er, langs verbreide weg, overheidsgeld zit in monopolistische viezigheden als wat isoglucose heet aka corn syrup, de zoetstof van de softdrinks, afgeleid van maïs.
Wie tegen zulke onredelijkheid ten strijde wil trekken, mag zich realiseren minder kans te maken op het lot van verlichtingsfundamentalist dan dat van ecofascist. Men bevindt zich desgewenst ook aan de zijde van de wat pregantere islam, evenmin tuk op uitwassen van een consumptiecultuur. Maar politicoloog Benjamin R. Barber heeft er terecht op gewezen dat dit geen strijd is van religie tegen commercie, maar van religie tegen religie.
Zo vroeg generaal Dwight ‘Ike’ Eisenhower in juni 1943 zelf per telegram om Coca-Cola, zes miljoen flessen per maand, om de troepenmoraal te verhogen. De zegwijze luidde vervolgens dat de soldaat aan het front vier dingen wou: post, sigaretten, kauwgom en Coke. Toen na D-Day de toevoer stagneerde greep Eisenhower tegen elke bureaucratische orde opnieuw persoonlijk in.
De grote Cola-baas moest hij toen nog ontmoeten, op een diner, waar de generaal goed zicht- en hoorbaar voor de pers Cola bestelde. Vriendschap kon niet uitblijven, en het was de baas die er bij Eisenhower op aandrong zich te kandideren voor het presidentschap. Deze missie slaagde, in 1953, onder meer dankzij de slogan ‘I Like Ike’ waaraan Roman Jakobson, de Bocuse onder de linguïsten, een beroemde alinea zou wijden: ‘Both cola of the trisyllabic formula rhyme with each other’ en ‘Both cola alliterate with each other’.
Tot slot, vogels en bloemen, nog twee uit de vele nagekomen berichten van afgelopen week.
Een van de laatst levende nazi’s, eindelijk in de kraag gevat, beweert in Auschwitz slechts kok te zijn geweest. Over die plaats van handeling is veel te doen geweest, maar gevallen van obesitas, bijvoorbeeld ten gevolge van croissants, hebben zich inderdaad niet voorgedaan – dankzij de kok dus.
En leden van het Field Liberation Movement, inclusief woordvoerder Barbara van Dyck, zijn door correctionele rechtbank dan weer schuldig bevonden. Hun zijn voorwaardelijke straffen (drie maanden) gegeven en geldboetes (550 euro per persoon, plus 20.000 aan het ggo-consortium). Daar is hier en daar al commentaar op gekomen.

zaterdag 21 september 2013

Emotiecurven


Is het mogelijk zonder nostalgie te bekennen dat je niet meer mee kunt met je eigen tijd? In de studie Publieke tranen schildert Henri Beunders verbijsterende zogeheten emotiecurven. Onder meer daaruit leidt hij af dat de grootste mentaliteitsveranderingen van de vorige eeuw vanaf het midden van de jaren zestig tot eind jaren zeventig plaatshadden. Laat dat nou de periode zijn waarin mijn ouders in de kern van hun opvoedingspraktijk verkeerden.
Zouden ze zich hebben kunnen identificeren met 2013? Op de leeftijd die het taalkundig genie nu heeft zat ik in een totale Joris Driepinterklas, waar zelfs geen Molukker te bekennen was. Wel kwamen er voor korte tijd twee kindjes over van wie de juf vertelde dat ze uit Marokko kwamen. En nu? Als emigrant te België bereikte me afgelopen week een klassenfoto van onze prinses, waar achternamen bij waren vermeld. Zo leek het erop dat er van de 19 kindjes 5 Vlaams waren, 7 Arabisch, 1 Chinees, 1 Engels, 1 Portugees, 1 Zwitsers, 1 Afrikaans en dus eentje half Hollands (Pruisisch).
De gourmande multitaskt dan weer aan tafel met een tandenborstel in haar ene en een boterham met geitenkaas in haar andere hand. Haar beleg zou nog een generatiekloof kunnen afleveren. Hadden mijn ouders het bonnetje van een recent supermarktbezoek kunnen thuisbrengen? Ik heb vaker aangestipt dat het eten van mijn kinderen wel wat anders is dan hetgeen ik ooit kreeg voorgeschoteld, maar nu was er een representatieve opsomming: ricotta, vegetarische burgers, kidneybonen, balsamico, mozarella, zongedroogde tomaten, ciabatta, olijven, basmatirijst, pecorino… En van de producten die destijds voorradig waren, kon er bij mijn weten niet gekozen worden voor een specifieke vetheidsgraad van de yoghurt of het fairtradegehalte van bananen.
Is dit de neerslag van de omwentelingen die Beunders neerzet en die in België copernicaans heten?
Hij laat in het voorbijgaan de naam Miep Brons vallen. Zij was destijds getrouwd met een kunsthandelaar die zich bij wijze van vertrouwen afficheerde als doctorandus. Volgens mij wordt dat nu zo’n beetje als de geringste garantie ervaren. Hier werd jarenlang geadverteerd voor leningen bij een ouder ogende mevrouw waarbij het als selling point gold dat lenen bij haar zoiets was als ‘lenen bij een vriendin’. Al speelt dit voor de Sylvie-Sabia-affaire, de autoriteit is nogal verschoven.
Waarschijnlijk ben ik zelf op allerlei fronten voorbijgestreefd, maar van één levenskwestie staat het me daadwerkelijk bij: dat mijn voetbalfanatisme verflauwde na de introductie van de Champions League. Die blijkt volgens de vakliteratuur gestart in 1992, dus was ik op nog geen dertigjarige leeftijd bejaard. Dat ik daarna debuteerde in boekvorm, met poëzie nota bene, kan vanuit een carrièreperspectief, al zeg ik het zelf, niet minder dan briljant genoemd worden.
Ook de Koude Oorlog is volgens historische schema’s voltooid. Toch had het iets treffends dat onlangs Obama de les werd gelezen door Poetin met een lezersbrief in de New York Times. Zelfs de metaforische term voor de spanningen tussen de twee grootmachten (voor de opkomst van China en de BRIC-landen) wordt een beetje actueler in de wetenschap dat er een pijpleiding loopt vanuit Rusland die Europa naar goeddunken kan verwarmen.
Zoals F. Jacobse zei: ‘De Russen, die hoeven toch helemaal niet te komen, die zijn er toch al?’
Deze week probeerde ik toch te kijken naar een wedstrijd in de Champions League, het summum van westers kapitalisme zeg maar. Ik was blij dat het rust was, die werd ingeluid door een gekende spot van opfloepende stralen rond een als een soort gloeiende pit ogend stadion. Op het moment dat ze mijn trage brein minder deden denken aan stadionlampen dan aan zich ontstekend gas, was er al een fantastische reclame begonnen waarin allerlei voetbal- en succestopoi quasi met de hand geschilderd voor het voetlicht kwamen. Mijn associatie werd pas bevestigd bij de aftiteling, die expliciet aangaf als partner van de Champions League: Gazprom.
Uiteraard bleek Poetin al een deal over Football for Friendship met de UEFA te hebben gemaakt. Eventjes wenste ik puber te zijn, zoals het meisje in de prachtfilm The Color of Milk, om onbedaarlijk te kunnen beweren: ‘Wist je dat wetenschappers vrezen dat het ergste nog moet komen?’