vrijdag 31 december 2010

Jan

Vooruit, indien er toch teruggekeken moet, dan op een gestorvene met een bovenpersoonlijke reikwijdte: Jan E. Bouman. Omdat ik hem maar een paar keer terloops heb ontmoet (waarbij hij iets onvergetelijks zei), leek het raadzaam eerst op zijn naam te surfen. Virtueel heeft hij in elk geval rust gevonden: amper treffers op Google, geen Facebookhoofd. Zijn bijdrage aan de Noord-Nederlandse literatuur is ook amper te traceren. No big deal. De lijstjesmanie dezer dagen exposeert toch een anticanonistische canoncultuur. Bij Jan is er bovendien poëzie in het geding, een marge van een marginaal deel van de boekenmarkt. En daarbinnen betreft het lezen, geen schrijven. Mocht het vervolgens nog redelijk zijn te reppen van ‘faam’, dan verwierf Jan die met Hugin & Munin. Dit was de eerste, en waarschijnlijk meteen de laatste, private press die een VSB-nominatie in de wacht sleepte, met de oerversie van Van de verliezer & de lichtbron van Kees Ouwens. Jan is door deze in 2004 overleden auteur vereeuwigd met een opdracht in ‘voorbereidselen tot de reis naar de zeearmen’, de openingsreeks van Afdankingen waarmee Ouwens’ oeuvre een nieuwe fase inging. Volgens de catalogus van de KB bestaan er zeventien uitgaven van Hugin & Munin. In mijn trotse bezit is Zworte Schimmen van Omer K. de Laey, een minibundeltje waarvan de eerste linkerpagina werkelijk grandioos is. Of Jan het nu verzonnen heeft of niet, er staat daar een vignet dat volgens de toelichting oorspronkelijk ‘met de cornet’ door banketbakkers gespoten werd. Onder het vignet is er een rijmpje, ‘een voorbeeld van de zo genoemde koek-poëzie, die in de negentiende eeuw in garneerglazuur op kermiskoeken werd aangebracht’. Hoe schril het contrast met ander literair nieuws van 2010 dat mij, wellicht omdat ik er even zijdelings bij betrokken ben geweest, bijna net zo pijnlijk trof: dat Uitgeverij Meulenhoff-Manteau is opgekocht en met ingang van het nieuwe jaar De Bezige Bij Antwerpen heet. Een blik op de buitenzijde leert dat het hier het enige Vlaamse huis aangaat dat in korte tijd een serieuze positie op zowel de markt verworven had als in ‘de kritiek’. Natuurlijk, literatuur vormt slechts het upmarket segment van het totale aanbod en Vlaanderen is daarin een kolonie van Nederland. Ook besteedt een gemiddelde uitgeverij een aanzienlijk deel van de tijd en geld aan beeldvorming en massage, en toont deze nichewereld mentaal en praktisch vooral een reflex tot rangensluiterij. Toch verblufte de schamelheid van de reacties en de mondelinge debatcentra keken eveneens de andere kant op. Aldus riep het droeve nieuws vooral vragen op over het (zelf)kritisch gehalte van de pers in den lande. Maar er is wel even iets griezeligs gebeurd. Niet ver weg wisten soortgelijke kwesties, bij Organon en bij Vitesse, terecht openbaar zorgen te verwekken. Geen cultuurpessimisme! En al helemaal vandaag niet! Toen de ernst van Jans ziekte onloochenbaar werd, hebben collega’s en vrienden inderhaast gezocht naar ongepubliceerde poëzie van Ouwens, om hem die nog in een gepast drukwerk te kunnen aanbieden. Hopelijk heeft deze queeste vruchten afgeworpen. Achteraf kwam mij een ongebundeld, aangrijpend Ouwens-gedicht onder ogen; het valt eveneens direct te beluisteren. Het is een voordracht uit 2003 en kant zich tegen de oorlog in Irak. Ten overvloede demonstreert het welke beperkingen het dikwijls op Ouwens losgelaten begrip ‘hermetisch’ oplegt. Positief benaderd verheldert het gedicht de werkwijze en metaforiek van deze dichter. Maar wie zich echt in Ouwens’ oeuvre zou willen verdiepen staat En gene schitterde op de rede ter beschikking. Dit verzamelboek bevat naast essays over de dichter tevens een aantal van zijn brieven. Vier stuks zijn gericht aan Jan. Bij herlezing werd mij pas duidelijk dat de datering ‘twintigste eeuw’ ook mentaal te ruw is, er doemt een wereld en een waardesysteem uit op die weg lijken. Ze spreken mij erg aan, in het besef dat anderen er iets belachelijks in kunnen proeven. Ten overstaan van alle zintuigen van de lezer ontspringen volzinnen, vol traag herkauwende logica, solidair-hartelijke kritiek en gereserveerde openhartigheid (moge mijn indruk losstaan van sociologische stigmatisering door vanwege hun diverse clientèle fors betaalde studiebureaus, die regeringsbeleid moeten legitimeren). De brieven van Ouwens maken Jan ook zichtbaar. In hem heeft de dichter behalve een vriend een gedegen lezer gevonden die, zoals solidariteit in een ideale setting kan bewerkstelligen, poëtische proeven door commentaar verklaart aan de maker. Zo durft deze een dichtbundel op clausewitzeaanse wijze ‘een voortzetting van de roman met andere middelen’ te noemen. En dan gebeurt het: voorbij opinie-emissies die evengoed inherent zijn aan anticanonistisch canonisme geeft Jan aan Ouwens zoveel kritisch vertrouwen dat deze de wens van zijn openbare uitgeverij om zijn vroegere gedichten te verzamelen niet honoreert (zijn misschien wel allerfijnste poëzieboek Intieme handelingen acht hij een ‘braakmiddel’), maar nieuwe gedichten blijft toevoegen en gaat bundelen. Zo brengt Jan op het laatste rechte stuk het oeuvre van een van de waarlijk grote naoorlogse Noord-Nederlandse dichters die, zoals En gene schitterde op de rede laat zien, het project van Faverey moduleert. Thans de dagsluiting. Het ligt voor de hand om Hugin & Munin ten voorbeeld te stellen aan Meulenhoff-Manteau. Maar da’s in de omstandigheden irreëel en sowieso is het pedant. Een alternatief zou wezen dat naast sterauteurs eindelijk de resterende 95% bewust durft te raken, zonder in de klauwen van empowerment te vallen. Is dat iets voor de korte termijn? Korter dan dat De Bezige Bij wordt aangekocht door John de Mol of zo? Of door Gazprom: een kek vlammetje – zo eentje als Jan heeft gegeven om op te kunnen teren. En o ja, het banketbakkersvignet ging zo: ‘Mijn liefje hebt Gij in mij zin, / Zet er dan het mes maar in!’

vrijdag 24 december 2010

De lijstjes


Wallace Stevens wist: ‘These are not things transformed. / Yet we are shaken by them as if they were. / We reason about them with a later reason.’ Wie ben ik om daar wat aan toe te voegen? En waarom ook eigenlijk?
In deze tijd van het jaar maakt menigeen balansen op en bevoorrechten doen daar kond van in meer of minder prestigieus geachte organen, tevens zeggend waar het naar toe moet met het universum, in de nakende eeuwen. Aan die Chrome Plated Megaphone of Destiny zou ik, nu me een weblog ter beschikking staat, dat overigens, zoals wel meer quasi-gaapverwekkends in de virtualiteit, achterhaald is, mee kunnen doen. Bijvoorbeeld met het opstellen van lijsten waaruit zou moeten blijken wat er absoluut geen consumptie behoeft of, met een puberaal-strikte en dienovereenkomstig bijna even legitieme inversie, juist wel, maar waardoorheen ook kennerschap zou schemeren. Alleen waan ik me niet competent, laat staan belangrijk. Mij ontbreekt, ondanks een zwak voor de grote greep en een nog niet met de zwaarste penicilline der deconstructie te doden pastoraliteitsbacil, het gen voor waarlijk gewijde stemmingslyriek.
Hoewel ik niks moet hebben van twitterismen die weten ‘wat de mensen werkelijk denken’ en daarbij haast per definitie zo elitair zijn als de neten, prefereer ik de net iets tastbaarder wereld – zelfs indien dat leidt tot kitsch waar de goede bedoelingen van af druipen. Ze herbergen in hun openhartigheid immers ook een wens tot verandering:

It was Christmas time,
the balloons needed blowing,
and so in the evening
we sat together to blow
balloons and tell jokes -
the cool air off the hills
made me think of coffee,
so I said “Yes, coffee
would be nice,” and smiled
as his thin fingers pulled
the balloons from the plastic bags;
so I went for coffee
and it takes a few minutes
to make the coffee
though I did not know
if he wanted cows milk
or condensed milk,
and when I came out
to ask him, he was gone,
just like that, in the time
it took me to think,
cows milk or condensed;
the balloons sat lightly
in his still lap.

Wat bij deze koffie te serveren? In de toeschrijvingen van het meest memorabele, ongelooflijk urgent, wil ik één dingetje toch vermeld. Wel blijkt het na enig surfen allerminst te stammen uit 2010, maar in dat jaar des Heren heb ik het pas ontdekt. Hoe ook, na een lijn erover te hebben uitgezet in een boek, plus politieke mythes gevist vanuit één tekst, moet ik toegeven: heel soms kan de kunst van het weglaten verbluffen (en vreemd genoeg associeer ik het wonderlijke object minder met koffie dan met thee, want met griep).
Welnu, zowel op de Belgische als de Nederlandse markt zijn beschuiten met inkeping, zodat je ze niet langer, dieper in een rol gekomen, langs de kruimelaura huldigen moet dan wel voor ongeschondenheid de verpakking te ver open te ritsen zodat ze oudbakken raken – maar ze met de punt van de wijsvinger op je bord kunt wippen.
Soms tolt de wereld. Soms ook kantelt er een indruk. Maar uitvinders, octrooihouders, patentzoekers, verongelijkten, dierbaren, geinponems, leptosomen, ulanen, stuurmannen aan wal, asfaltisten, mucofagen, bruin- en zwartwerkers, douaneklerken, marechaussees, gelijkvloerders, evenwichtigen en schuinsmarcheerders, rayonrechters, tal van advocaten van publicitaire zwaargewichten, geelzuchtigen, diksappers, wonderdokters en yomandae, spatadellijken, kredietbeoordelaars, pepermunters, tramps and hobo’s, virtuozen op instrumenten naar keuze, schoolmeesters en restanten medegebruikers die ik onverhoopt vergeten ben: blijf niet op uw honger zitten. Kom eruit en deel sans gêne in deze faciliteit.

vrijdag 17 december 2010

Wawawawa wawawawa


Hugues C. Pernath dichtte: ‘Ik kende wat ik kende/ En meer geloofde ik niet.’ Met de jaren als migrant te België klinkt daar voor mij meer realiteit in door. Het is even verleidelijk te demonstreren geassimileerd te zijn als beschamend het omgekeerde te betuigen. Zelfs ultieme pogingen lijken nooit verder te raken dan een parodie, en parodieën zijn wellicht nog treuriger want hoorbaar: pogingen.
Hollanders die Vlaams praten, Vlamingen die Hollands praten – het blijven hybriden die niet om aan te horen zijn. Zijn ook compromissen vruchteloos? Een bewijs voor dat idee levert ons drieënhalfjarige taalkundig genie S.: tegen een voetbal trappen noemt haar moeder ‘shotten’ en ik ‘schoppen’ en zij ‘shoppen’.
Taal valt niet functioneel te verwerken. Alsof er een bijzonder insect op je tafeltje kruipt. Soms heb je er enige aandacht voor, soms blaas of wuif je haar verstrooid van het oppervlak, en sporadisch is er vermorzeling. Slechts in het eerste geval wordt er kennisgenomen en wat geduid. Vaak lukt dat laatste niet zo goed en deemstert het vreemde weg, de tweede optie in. Zo komen mij regelmatig schijnbaar nieuwe uitdrukkingen ter ore die ik snel vergeet – tot een onduidelijke aanleiding suggereert iets te hebben gemist.
Dit gebeurde mij met de kwalificatie ‘intellectueel oneerlijk’. Na een ongewis aantal keren begon ik te snappen dat ze in Vlaanderen gangbaar is. In Holland niet, vanwege de traditie dat ‘intellectueel’ er een pejoratief lijkt? Symptomatisch dunkt me de verbastering rond 1980 bij De Tegenpartij, wier barse, paskwillig bedoelde gedachtegoed nu tegen de realiteit schuurt en wier voorman Tedje van Es sprak over ‘interrectuelen’ – hun vruchten konden de plee in. De kwalificatie ‘intellectueel oneerlijk’ zal in Holland een pleonasme zijn.
Circuleert ze in België al lang? Pas laat schoot me te binnen dat dit, even los van essentiële technisch-ideologische scherpslijperij, betrekkelijk simpel te testen is via Google. Een tijd geleden ben ik begonnen het aantal hits te registreren van ‘intellectueel oneerlijk’:

15-04-2010: ongeveer 9.780
26-04-2010: ongeveer 9.120
22-05-2010: ongeveer 9.530
09-07-2010: ongeveer 6.620
16-08-2010: ongeveer 4.890
26-10-2010: ongeveer 5.380
04-12-2010: ongeveer 5.390
14-12-2010: ongeveer 6.150
15-12-2010: ongeveer 6.680
16-12-2010: ongeveer 6.810

Wat mogen deze smorzando’s en sforzando’s ons godverdegodver wijsmaken? Mij staat bij dat de affaire-Barnard het decor was van de begininzet. Later diagnosticeerde Bart De Wever als clarificateur een ‘gebrek aan intellectuele eerlijkheid’ bij zijn kandidaat-partners voor een nieuwe regering, maar de recente stijging hangt samen met zijn interview in Der Spiegel, waarin hij financiële overhevelingen naar Wallonië vergeleek met shots in een junk, wat de Waalse viceminister-president André Antoine het epitheton in de mond gaf.
Wat betekent de uitdrukking? Scherp krijg ik haar niet, hoewel ik de contouren aangeleverd weet door derden. Een lijvig antimetafysisch pamflet bracht me een motto van Sigmund Freud: ‘Met betrekking tot religie is de mens schuldig aan iedere denkbare vorm van oneerlijkheid en intellectueel wangedrag’. Daarnaast trof mij in Het schoonste land ter wereld van Renaat Braem: ‘Men moet niet a priori knielen als men rechtop kan staan.’
Thans in dit theater zgn. betekenisgevende dieren tegenover zgn. kuddedieren.
Momenteel denk ik dat ‘intellectueel oneerlijk’ slaat op bewust opgeven van autarkie, om ofwel comfortabele illusies te verwekken binnen zichzelf ofwel sociaal gewenst gedrag te onderstrepen voor anderen.
Openbaart zich zo een gamma aan strategieën tussen doodzwijgen en favoriseren, mij lijkt het boeiender de kwalificatie te toetsen aan een fenomeen waaraan iedereen (intellectueel = vrij toegankelijk) blootgesteld wordt: de hype. Hij of zij die boeken koopt omdat daar onevenredig veel aandacht voor is geschapen, loopt het risico ‘intellectueel oneerlijk’ te zijn. Zeker indien die boeken op de koffietafel blijven liggen. En wat als er wel gelezen wordt, maar dan om alle oordelen te toetsen? Maakt het uit of die toetsing voor zichzelf plaatsgrijpt of, in het kader van het sociaal wenselijke, tegenover derden? Waar vervloeit meepraten in napraten? En is degene die hypes metabeschouwt even ‘intellectueel oneerlijk’? En degene die de hype moedwillig negeert?
Vanuit deze blik kan wie instemt met de communis opinio uiteindelijk afgerekend worden op dezelfde gedragslijn als degene die hem verwerpt of zich ‘daar niet mee bezighoudt’. Dan zou het correcter zijn om steevast positie te kiezen. Dat impliceert echter een beweeglijkheid die evengoed een vlucht kan behelzen. Geinig is dat er altijd onderzoeken van verre universiteiten bijvoorbeeld weten wat links en rechts is, en hoe het veranderen van mening wijst op durf of draaikonterij. Zoals bestendige interesse in de ander onzelfzuchtig én zelfverloochenend kan wezen.
Bij ‘intellectueel oneerlijk’ weegt intentionaliteit door. En die state of being is, ook voor niet-postmodernisten, weinig eenvoudig om vast te stellen. Beter verifieerbaar is klakkeloosheid – waarmee opinies gereproduceerd, geruchten doorgetoeterd. Maar op basis waarvan oordelen we dag na dag? Onderzoek is onmisbaar maar hebben we er steeds tijd voor? Valt het voor te stellen dat iemand permanent intellectuele eerlijkheid ontplooit?
(Eén ding zal nooit veranderen. In zijn studie Imaazje heeft Niek Pas erop gewezen dat de hele ‘filosofie’ van Provo door Roel van Duijn voortkwam uit een zo coherent mogelijk gepresenteerd allegaartje van bronnen – op aanvraag, omdat de buitenwereld ervan gehoord had en wilde weten wat Provo was. Vanuit het perspectief van De Tegenpartij intrigeert me Pas’ these dat de vroegtijdige opheffing van Provo heeft verhinderd dat het gedachtegoed aan het ‘klootjesvolk’ en sektarische afsplitsingen ten prooi viel. Of zoals dat in België heet: werd gerecupereerd.)

woensdag 8 december 2010

Hiaatempirie


Lucebert wist het al: ‘eten is spuwen in het gezicht van de dood’. Doordat hij een Hollander was, wordt deze wijsheid misschien saillanter. Het protestants geweten maakt het in tijden van goedheilig en kerstmannen extra ingewikkeld het leven te vieren; het wordt koud en donker en nat, en heel wat mensen, soms vlakbij maar meestal veraf, kennen niet eens de luxe van een dak boven het hoofd. Cliché (dat die naam kreeg vanwege een aanzienlijk percentage waarheid)!
Voor het Sinterklaasmenu besloten wij tot een fusion uit de Lage Landen. Als het verhaal tenminste klopt dat er al vroeg in Pieterburen iemand was die, het geweten bij een even spreekwoordelijke handelsgeest voegend, seitan aan reformwinkels verkocht, konden we ons in een spreidstand dompelen voor seitanstoverij. Het was, geloof ik, vooral een aparte schotel die waarschijnlijk gezond was. Maar wat dat is wordt mij, nochtans het zeventiende-eeuwse idee van Tommaso Campanella huldigend dat je het beste cyclisch groente, vlees en vis eet ‘om de natuur niet te belasten’, per stadswandeling raadselachtiger.
Op weg naar het centrum van mijn woonplaats kom ik altijd langs een voedingswinkel, waar een heel aardige man achter de kassa staat. Sporadisch koop ik er wel eens wat, vooral, vrees ik, om op een hooghartige manier een bepaald soort middenstand te steunen. Maar één type artikelen, waar de man nota bene relatief veel van in voorraad heeft en dat ik heerlijk vind, schaf ik nooit bij hem aan. Heel mijn lichaam protesteert daar namelijk tegen, omdat het eerst voorbij een reclamebord moet: ‘Dag Verse Vis’.
Het zijn sowieso bevreemdende dagen. Aangekondigde megageldstromen naar een bijzaak die voor velen belangrijk is, schijnen nog meer aardbewoners aan de bezopen kant toe in relatie tot structurele, door geen cheque gedekte problemen, die naast honger het klimaat betreffen, ziekten, en door aardbevingen en overstromingen in puin gelegde streken. Het lijkt wel of er een hiaatvirus werkzaam is.
De voedingswinkelier zou er gelukkig mee verontschuldigd worden. Temeer daar door de recentste spellingswijziging veel woorden aaneengeschreven zijn geraakt, zonder het gevoel te verwekken dat dit klopt: ‘halfuur’, ‘parttimebaan’, ‘semicollectief’. Dit leest ook niet echt makkelijk, zeker in sms-tijden waarin de spatie wonderen zal uitrichten om het geweld van afkortingen in te dammen. En volgens mij hanteert een op mondelinge interactie ingestelde taalgebruiker haar tijdens schriftelijke verplichtingen significant meer. Maar dan ga ik af op internetcomments, die op een of andere wijze interessanter kunnen ogen dan de opinie waarop ze reageren. Da’s wel een quasi-sociologische benadering, die onlangs door Noam Chomsky werd ingezet en die op het randje van superieur is:

‘The Tea Party movement itself is, maybe 15% or 20% of the electorate. It’s relatively affluent, white, nativist, you know, it has rather traditional nativist streaks to it. But what is much more important, I think, is the outrage. Over half the population says they more or less supported it, or support its message. What people are thinking is extremely interesting. I mean, overwhelmingly polls reveal that people are extremely bitter, angry, hostile, opposed to everything.’

De hiaat zou dan een overzichtelijkheid openbaren die de wereld ontbeert. Maar dan herbergt de politiek haar ook? Er zijn inderdaad vele klachten dat pas in de barre wintermaanden de opvang voor asielzoekers wordt geprioriteerd. Alleen klinken die relevante klachten jaarlijks ook rond deze tijd op, en presenteren media door hun verontwaardiging dus dezelfde hiaat. Ik zag in de jongste weekendeditie dat De Standaard de hiaat probeert te vermenselijken door asielzoekers te portretteren met een foto en bio’tje. Maar wat dan in de zomer? En zou het niet veeleer in de rede liggen reportages te maken over die gevaarlijke landen waar asielzoekers vandaan komen?
Wel waren er drie bladzijdes vol gesprekken die Rik Torfs in twee Belgische cafés met enige stamgasten voerde, nadat hij dit middel in dezelfde krant had geopperd om de crisis in zijn partij te bezweren. Aan een andere vaste columnist, Bart De Wever, gaf De Standaard een extra podium voor zijn oplossingen van het opvangprobleem. Hij wou dat met het parlement doen. Behalve dat hij de cruciale internationale samenhang ongenoemd liet, wilde hij vanwege de prangendheid de ministerraad buitenspel zetten. Zelf onderhandelt hij sinds juni over zijn deelname aan een nieuwe regering, en mediatechnisch ontgaat me het verschil met het veelbesproken, als old school communistisch benoemde optreden van de demissionaire premier die zijn interviewer negeerde.
Hiaatpolitiek omhelst hiaatjournalistiek. Met dezelfde claustrofobie ogen hun doelen identiek: zieltjes winnen. Er is veel te doen geweest over de kloof tussen politiek en burger, een hiaat in de identificatie die in Nederland van te bereiken voornamen is voorzien: ‘Henk en Ingrid’, voordien ‘Henk en Anja’ namens de PVV, en bij de PvdA sinds kort ‘Pietje en Marietje’.
Als mijn parallel zou kloppen, dan bestaat er eveneens een kloof tussen medium en lezer. Een manier om die te dichten zag de hoofdredacteur van De Standaard in columns voor politici. Nu werkt hij bij de NRC, en zorgt dit beleid voor commotie. Mij boeit deze strategie, maar is ze wel over het hele politieke spectrum doorgevoerd? Mijn indruk is dat een maatschappelijk nuttige re-ideologisering sneeft ten faveure van lifestylishment. Dan frapperen helaas andermaal de hiaten.
Waar blijft de gehele werkelijkheid toch? Vooralsnog ontwaar ik de bekende bewegingen, waardoor de ene persoon (terug) in de picture komt die bij de ander al aan het verbleken is. Bij dit niet-aflatende proces heeft willekeur meer zeteltjes dan logica. Maar is na WikiLeaks aura ook aan marktwerking onderhevig? Wow, voor spraakmakendheid moet de idolatrie, zoals die uit de metafysica van de pr is opgerezen, concurreren met informatie an sich zolang die ‘geclassificeerd’ is. En ondertussen vereist bestaande onrechtvaardigheid, dichtbij en veraf, al dan niet voor de nabije toekomst, volgens mij universalistische pretenties. Nu zijn goedheilige confrater is vertrokken is er werk aan de winkel voor de Kerstman. Met stukjes gebakken spek en zo.

Naschrift, 11-12-2010
Na een imposante rede van Joris Luyendijk besef ik, de krant vandaag openslaand, ook te lijden aan cognitive capture. De foto van een asielzoeker blijkt een dagelijkse affaire: ‘De Standaard wil de overheid voor haar verantwoordelijkheid plaatsen en de asielcrisis een gezicht geven.’ Naar wie verwijst ‘haar’? De cafégesprekken van Rik Torfs spiralen in elk geval verder, als onderwerp van nog een vaste columnist.