zondag 5 september 2010

Hogere jijbakkunde


In Afgodenschemering schreef Friedrich Nietzsche: ‘De mensen nemen zoals ze zijn, het hart openstellen – dat is liberaal, maar ook niet meer dan dat. Men herkent de harten die tot voorname gastvrijheid in staat zijn, aan de vele geblindeerde ramen en gesloten luiken: hun beste kamers laten ze leeg staan. Waarom toch? – Omdat ze gasten verwachten die men niet “neemt zoals ze zijn”…’ Een pretentieus citaat, maar ik viste het toch uit mijn bakje. Uit het principieel schimmige nieuws rond de Nederlandse formatie (aan dat rond de simultaan gestokte Belgische worden ook zulke complotterigheden toegeschreven) durf ik namelijk louter oudbakken paradoxen te halen: Wilders voelt zich de mond gesnoerd en wil drie ‘dissidenten’ het zwijgen opleggen, in naam van de democratie sluiten partijen hem uit.
Tolerantie is een heel groot woord. Maar ook dat is een dooddoener voor een staat die nooit ophoudt te pendelen tussen zelffelicitatie en zelfhaat, en waar nog geen twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog ‘gastarbeiders’ in de textielindustrie te Enschede op danszalen de tekst Verboden voor Italianen konden lezen. Heden is weer bewezen dat je je vingers natellen moet nadat je een katholiek de hand hebt gegeven, een onberispelijke protestant klapte uit de school en plots geëtaleerde sociale gezichten waren helaas niet in verkiezingsprogramma’s te ontwaren. En passant beleefde een tot gedateerd uitgeroepen onderscheid tussen links en rechts in de postideologie zijn comeback.
Wat een verademing zou het zijn indien een partij eens niet de schuld bij de ander legde. Of dat, hoe flauw het ook is om het te signaleren, media eens niet toeterden. Uitzonderlijk de momenten waarop reflectie over de eigen politieke voorkeuren opdoemt of een fenomenologie van de perslek.
Onwillekeurig moest ik denken aan de recentste televisiereeks Zomergasten. Mij frappeerde bij de innemende interviewer Jelle Brandt Corstius de afwezigheid van enig besef van het fenomeen ‘religie’. Hooguit had hij er een intuïtieve afkeer van. Nu mag hij die natuurlijk hebben (ik gruwel van Wilders’ opvattingen, maar acht het vanzelfsprekend dat hij ze publiek blijft maken, ook als daardoor veel belastinggeld moet naar zijn beveiliging), ware het niet dat Brandt Corstius daarmee zijn culturele erfgoed ontkent dat al meer dan een paar eeuwtjes meegaat en hij zichzelf zo bijvoorbeeld het begrip ontzegt van een groot deel van de westerse kunst.
Om heel eerlijk te zijn frappeert me dit mede omdat hij de zoon is van een briljant schrijver en wetenschapper, een geducht opiniemaker ook die op zijn beurt meer dan een decennium het debat in de Lage Landen heeft helpen bepalen. Hoe is het mogelijk dat in de opvoeding elke verwijzing naar religie achterwege gebleven is? Ik bedoel geenszins dat men religieus moet zijn, wat dat ook moge betekenen, ik vrees domweg het censureren van een deel van de werkelijkheid.
Op grond waarvan zouden die prominenten vervolgens iets over de islam kunnen beweren? Wilders’ essentialismen over ‘De Grachtengordel’ ontberen ook weer niet helemaal enige empirische basis. De recentste Zomergasten had daarbij meer dan één beroemdheid die haar huidige woonplaats Amsterdam gewaarwerd als centrum der waarheid – met voldoening werd de geboortecontrei op een podium van achterlijkheid gehesen. Dit rijmt met mijn geringe ervaringen ter plekke: men weet perfect wat er in The New York Review of Books staat, maar wat zich direct buiten de provinciegrenzen afspeelt overstijgt de kennis en interesse. Daarover ontplooit men bij de peergroup vervolgens al dan niet artistiek bedoelde trots (over dit verschijnsel maakte Mulisch volgens mij het boekje Het ironische van de ironie).
Ik zie de kwetsbaarheid van politieke correctheid, maar politieke incorrectheid dunkt me al helemaal geen alternatief. Temeer daar er een equivalentie te ontwaren is: wordt van Wilders-stemmers beweerd dat ze zelf niet wonen waar problemen met allochtonen zich voordoen, in het zelfverklaarde centrum van de wereld heerst evengoed het spreekwoord ‘Wat de boer niet kent, dat eet hij niet’.
Toch kun je via internet al aardig volgen wat de medemensheid beweegt. Afgelopen week viel de gemeenplaats te toetsen dat sport de nieuwe religie is. Bij de aanzegging van het overlijden van Jean Nelissen was ik toevallig aan de computer en drong pas het besef door waarlijk niet de enige te zijn. Op Google luidde één zoekresultaat ‘meest recente resultaten voor…’ en daar floepte per seconde een nieuwe tweet binnen, met niets anders dan dat overlijdensbericht, soms gevolgd door ‘RIP’.
Begrijp ik daaruit alvast dat mensen inderdaad een diep verlangen hebben te delen, in enige tweets werd ook aan het recente overlijden van Geesink en Fignon herinnerd en gesteld dat 2010 een annus horribilis is. Door dat zo te melden wil ik het belang van die drie mannen niet bagatelliseren, maar de open vraag stellen of er buiten diplomatieke reacties van bovenaf doorgedrongen is wat deze mensen vertegenwoordigen. Wetend dat Geesink omstreden was door zijn bruuske optredens rond het IOC, worden de comments bij de berichten slechts leerzamer: hij geldt als lichtend voorbeeld, rechtlijnigheid is verklaard als niet willen wijken voor vermogende en gestudeerde lieden die onder ‘het establishment’ te scharen zijn.
Zo bezien is Wilders geen politicus maar een lotgenoot. Talloze comments bij het imploderen van de Belgische preformatie wijzen op iets soortgelijks: de anderen zijn bedriegers, men voelt zich slachtoffer.
Ik neig ertoe te bevestigen dat er een tweedeling aan het ontstaan is, zoals Bas Heijne nu stelt. Maar dat er daarom minder vanuit beginselen gedacht moet en een aanvallende en dramatische taal gezocht om mensen te bereiken bij wie populisme aanslaat? Op het moment dat je op je knieën gaat zitten, ben je al superieur, lijkt me.
Mij staan pastoors bij die toffe peren werden en spijkerbroeken en coltruien gingen dragen en beatmissen begonnen te organiseren – zelden is publiek effectiever verjaagd. In zijn prettig onheuse pamflet Denkend aan Holland stelde Thomas Rosenboom juist dat hij in de kerk heeft geleerd een uur lang stil te zitten zonder te storen, verveling met fantasie te verdrijven. Ook constateerde hij vilein dat het woord integratie tegenwoordig nog vaker in de krant staat dan Grunberg. Want dat is natuurlijk wat er gebeurt met die nieuwe taal – de ander moet worden zoals wij.
‘Gedenkt het / hoe een hond zijn wrede beul de hand likt.’ (Vladimir Majakovski)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten