dinsdag 31 augustus 2010

Nummertje trekken

In Een wonderkind of een total loss schreef Willem Frederik Hermans: ‘Avonturen wilden niets van me weten. Als ik het toeval een handje wilde helpen, kreeg ik een tik op mijn vingers.’ Bij interpretatie gedragen deze zinnen zich als silly putty. Ik vind het verleidelijk ze te projecteren op het schooljaar dat in België, na een eeuwige vakantie van twee maanden, morgen weer begint. En op de communautaire onderhandelingen voor een landsbestuur die nog immer spiralen beschrijven? Of boven de Moerdijk, ook in coalitiestrijd, op interne twisten die het CDA en bij uitbreiding het parlementaire bestel plagen? Er zijn geen arendsogen nodig om te zien dat de welvaart ongelijk verdeeld is op de wereld en dat we ons hier gelukkig mogen prijzen aan de goede kant van de streep te zitten. Het zou dan ook niet mogen verbazen dat mensen die dat geluk niet beschoren is, het hier komen zoeken. Noch dat – niemand is heilig – anderen die daar minder reden voor hebben in hun slipstream mee willen. Van groter gewicht is een direct gevolg dat evenzeer realiteit is: dat het geheel van die heterogene populatie kinderen heeft en krijgt die, voor zichzelf en hun omgeving, een opleiding behoeven. Ik besef dat sterker, sinds ons taalkundig genie na het bereiken van de tweeënhalfjarige leeftijd naar de peuterschool mocht. Omdat we het belangrijk vinden te hechten in de buurt en moeite hebben met op tijd komen, zochten we het dichtst bijzijnde gebouw dat we nog kunnen binnenhollen als ‘de eerste bel’ is gegaan. Het bleek een katholieke school, en op mijn vraag of het een probleem was dat wij ongelovig zijn kwam het antwoord dat de leerlingen van alles waren wat je maar kon bedenken. Na enige maanden hadden we een gesprek met de juf. Het kwam spoedig op de klasgenootjes. De juf beweerde dat ze al kon zien wie het later moeilijk zouden krijgen; ze verstonden geen Nederlands en mogelijk ook geen Frans, waren agressief en met hun ouders viel nauwelijks te overleggen. Die kindjes waren hooguit drie! Treurnis hechtte zich aan opstandigheid: sinds de Verlichting nemen we toch het heft in eigen handen? Waar een wil is is toch een weg? Een Lula bewijst toch dat ijver loont en men van niets zelfs president kan worden? Ik weet best dat ik het te simpel voorstel en dat menige allochtoon meer barrières moet nemen dan sociaalmaatschappelijke alleen. Vooral voel ik me niet gerechtigd om grote uitspraken te doen over zaken die me 99% onbekend zijn en waarvan de achtergronden in mij evenmin veel contouren aanbrengen. Sowieso ken ik de luxe een paar boeken te kunnen bewaren, wat al een boost aan de intellectuele opvoeding schijnt te geven. Des te meer onthutst mij het schijnbare gemak waarmee, plots beschikkend over ‘principes’ en het historisch voor werkelijk allerlei doelen in de strijd gegooide begrip ‘fatsoen’ als geurvlag dragend, de ene gelouterde politicus na de andere momenteel verklaart dat één partij niet deugt. Ik ducht niet de strategische effecten van dat zogenaamde demoniseren, maar het feit dat er zo soeverein iets wordt uitgesloten op ethische gronden. Hoe vehement die standpunten ook zijn, mij lijkt juist dat het erkennen van verschil – agonistisch, om met Chantal Mouffe te spreken – kan leiden tot vruchtbare politiek; regeren op basis van gedoogsteun komt op mij niet over als een hernomen polarisatie uit ‘de jaren zeventig’ maar als een paarsgetinte variant van het poldermodel. Zelf is die partij uit protest geboren en vangt ze haar uitsluiting op door te beweren dat daarmee meer dan een miljoen kiezers worden genegeerd, maar da’s wat makkelijk. Wat hebben die kiezers namelijk anders willen zeggen dan NEE? Misschien toch te mager voor een praktijk van oplossingen. Onlangs stapte ik ’s avonds heel laat in de trein. In het tussencompartiment manoeuvreerde een allochtone vrouw haar kinderwagen zo, dat ik het minste hinder had om door te lopen. Bij elk station herhaalde ze die vriendelijke maar onnodige beweging. Haar man zat in de coupé en toonde zich op zijn beurt overgedienstig bij binnenkomst van de conducteur. Hij haalde een hele papierwinkel tevoorschijn waaruit hij niet alleen zijn treinkaartjes liet zien – alsof hij zijn gezin wilde vrijwaren van elke mogelijke verdenking. Daags daarna wachtte ik tussen velen in een ziekenfondsgebouw, toen een allochtone vrouw binnenkwam met twee kinderen. Nadat ze haar nummertje getrokken had, ging ze zitten en begon het oudste kind haar te imiteren met het nummertje trekken en het jongste kind, op de toppen van zijn tenen, vervolgens ook. Door de hal klonk een voortdurend gedingdong en het apparaat spuwde het ene nummertje na het andere. Onderwijl hing de moeder languissant in de stoel. Toen riep ze – in een voor mij nieuwe taal – haar kinderen bij zich, waarna de oudste naast haar plaatsnam en de jongste, twee jaar hooguit, richting uitgang waggelde en verdween door de schuifdeuren, waarachter een binnenplein annex parkeerplaats ligt. Na een minuut gebood de moeder haar oudste zoon, hooguit vier, op verkenning te gaan. Ook hij verdween door de schuifdeuren. Mijn reacties op deze twee voorvalletjes hadden weinig gemeen. In de trein vroeg ik me af wat voor een juridische configuratie Europa heeft bedacht. Mij greep een plaatsvervangende schaamte. Zonder de James Brown te willen uithangen had ik de vader en moeder wel willen toeroepen dat ze zichzelf niet zo nederig hoefden op te stellen. Bij het ziekenfonds ervoer ik bij de nummertjestrekscène ook plaatsvervangende schaamte: over de allochtone medeaanwezigen die elkaar louter verontwaardigd aankeken – uit een puberale sympathie voor sabotage vond ik het wel grappig wat die kinderen uitvraten. Maar toen zij de parkeerplaats opliepen, zweeg ik evengoed geborneerd. Mocht mij zijn gevraagd waarom ik niet eens, desnoods in plaats van de moeder, buiten was gaan kijken, dan had ik wellicht gezegd dat ik me ‘nergens mee wil bemoeien’. Is er een knappe kop die weet welke van de twee gezinnen het gaat redden? Of allebei? Of geen van tweeën? In Dode zielen schreef Nicolaj Gogol: ‘Je hoeft van tien eigenschappen er maar één domme te hebben om, in weerwil van die negen goede, voor een idioot te worden gehouden.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten