dinsdag 10 november 2009

Spreektijd (3)

De jongste cliffhanger was een inkoppertje: dat ze auteur zijn. Wel is, tenzij ik me vergis, de stiel sinds pakweg de jaren tachtig nogal veranderd. Aan de ene kant steeg in printmedia het aantal weekendbijlagen. De journalistiek verkende het grensgebied met literatuur, tussen lifestylereclames kregen reportages een plaats. Betere journalisten werden heuse auteurs. Aan de andere kant zagen uitgevers een gat in de markt voor non-fictie. Bij selecte onderwerpen wilden ze mensen met kennis van zaken die er smijdig over konden verhalen. Wetenschappers met ‘een vlotte pen’ vonden publiek. 
Door die tweezijdige instroom is om te beginnen in wat ‘literatuur’ heet de stijl aangepast. Het zal te goedkoop zijn om een verklaring te zoeken in compensatie, maar uiterlijk kan een gekatapulteerde auteur zich profileren. Enkelen simuleren dan ‘literatuur’ met veel sententies en meer beeldspraak, en ogen minder als Stravinsky dan als Mantovani. Maar zeker in België hanteren velen het HUMO-jargon, met bijbehorende drilboor voor het bashen – Holland laakt sinds Maximaal het figuurzagen. Hoe sluipend die evolutie postvatte én lezers eraan wennen, besefte ik toen me laatst een roman van Alstein onder ogen kwam. Mogelijk lees ik te weinig of te eenkennig, maar na een paar bladzijden wist ik weer wat fijnzinnigheid en humor inhouden. Die stijl, juist allerminst opvallend: métier, aandacht, tijd! 
Een rechtstreeks gevolg dunkt me dat die nieuwe auteurs niet vanzelfsprekend bijdroegen aan literaire tijdschriften maar aan dag- en weekbladen. De gelegenheidscombinatie kwam beide partijen goed uit, vanwege hogere honoraria en de vraag om direct ophefmakende thema’s. Bij het opiniestuk bood de niet-literaire achtergrond zelfs voordeel: journalisten zijn met hun generalistische blik breed geïnformeerd, wetenschappers hebben ervaring in het ‘nuchter’, dus ‘tegendraads’ analyseren van fenomenen. 
Nu schijnen opiniestukken, in tegenstelling tot columns, onbetaald te zijn. Dat wekt de vraag: waarom verkondigt iemand als de eerste de beste prediker in het openbaar zijn mening over zaken waar hij geen verstand van heeft? Een bewindsvrouwe die zich eerst wil verdiepen in haar beleidsmaterie, krijgt immers een draai om de oren; daarna wordt ze een running gag
Het antwoord zal in de auratische sfeer liggen. Dat een opinie van een auteur altijd boeiend is (het Forum-idee van de dilettant boven de specialist). En wellicht doet het performatieve weer wonderen: doordat hij zich erover uitspreekt, wordt het onderwerp actueel. Die nieuwswaarde laat onverlet dat zeker bij opinies met een vaste frequentie de drijfveer gezocht moet worden in een uit de hand gelopen hobby. Daarom lijkt de term ‘opiniemaker’ abuis; analoog aan alpinisme door een alpinist rep ik van ‘opinisme’ door een ‘opinist’ – een ‘opinicus’ klinkt te veel naar de spasticus autisticus die intrinsiek controversieel was. 
Het opinisme dat uit alle media gulpt lijkt een marathon waarbij de finish zich telkens verlegt en het dus ten slotte de toeschouwer is die hondsmoe afhaakt, omdat die meningen zelden bijdragen aan ‘het maatschappelijk debat’, veeleer aan elkaar. Geen woord deugt. In de mond van de tegenstander zijn ‘provincialisme’ en ‘essentialisme’ per definitie negatieve begrippen, zij het dat uit het bewijs hiervan af te leiden valt dat er tevens iets ronddart als provinciaal kosmopolitisme en essentialistische singulariteit of zo. 
Aan die heisa doet deze posting mee; de marathon kenmerkt zich tevens hierin dat elkeen altijd een startschot mag geven. Wat was mijn aanleiding ook alweer? Inmiddels zegt de stamgast op het publieke forum die multicultureel België aan het tetsen kreeg, na een reactie van nog iemand die zich slagen in de rondte opinieert, te ervaren wat ‘verkrachte vrouwen soms te horen krijgen: ze hebben het zelf uitgelokt’. Dat het signaleren van aanpalende pingpongpartijen een ‘pikant detail’ blijkt op te leveren, verheldert weliswaar de uitdrukking ‘een gebed zonder eind’ maar zou ook kunnen uitnodigen de netto opbrengst eens te wegen. 
Mijn these: in de industrie van het opinisme steekt men werktuiglijk een tandje bij. Toevallig zag ik de prachtfilm Tokyo Story en trof daarin het tegenovergestelde van wat me bij Kollwitz opviel. Quoi? Een bejaard echtpaar bezoekt hun kinderen in de grote stad. Zij blijken echter weinig tijd te hebben en sturen hun ouders naar een vakantie-eiland. Als het echtpaar daar niet aardt en voortijdig terugkeert in Tokio, gaan ze de kapsalon binnen van hun dochter. Die excuseert zich onmiddellijk bij haar klanten: ‘Oude kennissen uit de provincie’. Het eigene wordt vanzelf uitgesloten, met een aanpassing aan de veronderstelde omringende zeden. 
Onderwijl bepalen opinisten en hun opdrachtgevers door hun lonten in het vuur de omtrek van ons denken, wat er aan verhalen uit mag oplichten. Maar onbetwistbare winnaars van vandaag kunnen morgen in de prak zitten en andersom. Ben ik terug bij af, als de vraag dan luidt: worden de diverse posities netjes verdeeld?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten